Academic literature on the topic 'Christenen voor het Socialisme'

Create a spot-on reference in APA, MLA, Chicago, Harvard, and other styles

Select a source type:

Consult the lists of relevant articles, books, theses, conference reports, and other scholarly sources on the topic 'Christenen voor het Socialisme.'

Next to every source in the list of references, there is an 'Add to bibliography' button. Press on it, and we will generate automatically the bibliographic reference to the chosen work in the citation style you need: APA, MLA, Harvard, Chicago, Vancouver, etc.

You can also download the full text of the academic publication as pdf and read online its abstract whenever available in the metadata.

Journal articles on the topic "Christenen voor het Socialisme"

1

Verkerk, Maarten J. "CRITICAL STUDY:DE ORATIE VAN JOHAN J. GRAAFLAND." Philosophia Reformata 68, no. 1 (December 2, 2003): 77–85. http://dx.doi.org/10.1163/22116117-90000276.

Full text
Abstract:
In 2001 hield Johan J. Graafland zijn oratie Maatschappelijk ondernemen: analyse, verantwoording en fundering. Hiermee aanvaardde hij het ambt van bijzonder hoogleraar Economie, Onderneming en Ethiek aan de Universiteit van Tilburg. Graag wil ik Johan Graafland van harte feliciteren met zijn benoeming. Ik ervaar het toch steeds weer als een bijzondere zegen als christenen zo’n positie mogen bezetten. Ik wens hem veel vruchten toe op zijn arbeid. Op de nieuwjaarsconferentie 2002 van de Vereniging voor Reformatorische Wijsbegeerte heeft Graafland een lezing gegeven waarin hij enkele momenten uit zijn oratie toelichtte. Op die conferentie mocht ik als co-referent optreden. De week voorafgaande aan de conferentie was ik voor een zakenreis in Taiwan. Ik kwam vrijdagsavonds weer in Nederland terug. Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden kreeg ik ook toen pas de tekst van de oratie van Graafland in handen. De tijd was voor mij te kort — en de onvermijdelijke jet-lag werkt dan ook niet mee — om de oratie goed te bestuderen en op vruchtbare wijze te kunnen reageren. Ik had geen andere mogelijkheid dan een ‘eigen’ verhaal te houden (een verkorte versie van een artikel dat ik zojuist voor Beweging had geschreven). Graag wil ik nu van de gelegenheid gebruik maken om inhoudelijk op de oratie van Graafland in te gaan.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
2

Van Velthoven, Harry. "'Amis ennemis'? Communautaire spanningen in de socialistische partij tot 1914." WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging 76, no. 4 (December 12, 2017): 295–346. http://dx.doi.org/10.21825/wt.v76i4.12010.

Full text
Abstract:
In de historiografie werd het aandeel van het Vlaamse socialisme in de Vlaamse beweging lang miskend. Rond 1970 toonde onderzoek aan hoe het Vlaamse socialisme, ondanks een beperkt aantal volksvertegenwoordigers (drie in 1900 ten opzichte van 23 Waalse en 5 Brusselse) de taalwetten verdedigden. Na een frontale botsing met Waalse partijgenoten werd de taalkwestie in de unitaire Belgische Werkliedenpartij (°1885) in 1909 een vrije kwestie. Intussen vorderde het onderzoek. Dat maakte een nieuwe synthese mogelijk. Het opzet werd breder. In een eerste deel werd de partij doorgelicht als vertrekpunt naar communautaire tegenstellingen: een socialistisch reformisme en attentisme, het besluitvormingsproces, de interactie tussen centraal bestuur/federaties/ parlementsfractie, de ongelijkmatige economische ontwikkeling en de politieke vertaling ervan, het interne taalgebruik. Zoals elders vereenzelvigde de BWP zich steeds meer met het nationale vaderland. Brusselse, Vlaamse en Waalse socialisten vulden dit echter anders in.In een tweede deel staan de communautaire spanningen zelf centraal. Aanvankelijk leek het er op dat Vlamingen en Walen als Belgen taalkundig naar elkaar konden groeien. Dat veronderstelde gelijkheid en wederkerigheid. Het streefdoel werd dan ofwel een veralgemeende tweetaligheid ofwel een officiële eentaligheid van beide taalgebieden. Dat gebeurde niet. Na 1900 ging het Vlaamse socialisme tot de voorhoede van de Vlaamse beweging behoren, terwijl het Waalse socialisme de leiding van de Waalse beweging overnam. Dat was een complex proces. Voor de analyse ervan werd vertrokken van de argumenten die de Gentse leider Anseele in 1911 gebruikte om zijn afwachtend standpunt te verduidelijken: de Vlaamse kwestie als hoofd- of bijzaak, de toegenomen sterkte van de Vlaamse beweging, het beginselprogramma van de partij, het gevaar voor de eenheid van het Vlaamse socialisme én voor de eenheid van het Belgische socialisme.Wat alle partijgenoten bond, was een emotionele en rationele identificatie, gericht op de strijd voor politieke gelijkheid via het afdwingen van algemeen enkelvoudig stemrecht. Maar secundair botsten toenemende regionalismen. Het Vlaamse socialisme verscherpte de taalstrijd als aspect van de klassenstrijd tegen de francofone dominantie, die de emancipatie van de arbeiders bemoeilijkte. De eis tot ‘culturele autonomie’ (Otto Bauer!) vond ingang: zelfbeschikking over een Nederlandstalig onderwijs van laag tot hoog. Het Waalse socialisme duldde steeds minder de negatie van het programma door voortdurend aan de macht blijvende katholieke regeringen sinds 1884. Die steunden op Vlaanderen, terwijl in Wallonië een antiklerikale meerderheid van liberalen en socialisten bestond. De superioriteit van het Frans in België in vraag stellen of de kennis van het Nederlands aan Walen opleggen, werd geïnterpreteerd als een bijkomende discriminatie. Desnoods werd met bestuurlijke scheiding gedreigd. Toch werden in de partij mogelijkheden tot een vergelijk gezocht. België bestond uit twee volken met eigen culturele rechten. Breekpunt bleef hoe men wilde omgaan met ‘taalminderheden’ in beide landsgedeelten en hoe men die wilde definiëren.________‘Frenemies’? Communitarian tensions in the Socialist Party until 1914The contribution of Flemish socialism to the Flemish Movement has long been misunderstood in the historiography. Around 1970, research demonstrated how Flemish socialism, despite a limited number of representatives in parliament (three in 1900, in contrast to 23 from Wallonia and 5 from Brussels) defended the language laws. After a major clash with Walloon fellow party members, the language question became a free question within the Belgian Workers’ Party (*1885). In the meantime, the research kept advancing. This made a new synthesis possible. The framework became broader. In the first wave, the party was studied as a point of departure toward communitarian oppositions: a socialist reformism and ‘wait-andsee’ attitude, the decision-making process, the interaction between the central committee, federations, and the parliamentary group, uneven economic development and the political consequences thereof, internal language use. As elsewhere, the BWP identified more and more with the national fath-erland. Brussels, Flemish and Walloon socialists each understood this very differently.In the second wave, the communitarian tensions themselves take center stage. Originally, it seemed that Flemings and Walloons could grow toward one another linguistically as Belgians. This presupposed equality and reciprocity. The goal of struggle became either a general bilingualism or an official monolingualism for both language regions. That did not happen. After 1900, Flemish socialism belonged to the vanguard of the Flemish Movement, while Walloon socialism took over the leadership of the Walloon Movement. This was a complex process. The analysis of it took as a starting point the arguments that the Ghent leader Anseele used in 1911 in order to clarify his ‘wait-and-see’ point of view: the Flemish question as main or side question, the increasing strength of the Flemish Movement, the party manifesto, the concern for the unity of Flemish social-ism and for the unity of Belgian socialism.What bound all party members together was an emotional and rational identification with each other, built on the struggle for political equality through the demand for single universal suffrage. But growing regionalisms clashed under the surface. Flemish socialism increasingly emphasized the language struggle as an aspect of the class struggle against French-speaking domination, which hindered the emancipation of the workers. The demand for ‘cultural autonomy’ (Otto Bauer!) found purchase: self-determination of a Dutch-language education, from top to bottom. Walloon socialism grew more and more impatient of not being able to realise its program, due to the unbroken chain of Catholic governments in power since 1884. These governments found their support in Flanders, while an anticlerical majority of liberals and social-ists existed in Wallonia. Questioning the superiority of French in Belgium, or imposing the knowledge of Dutch on Walloons, was interpreted as another form of discrimination. If necessary there was the threat of administrative separation. Nevertheless, the party still looked for possibilities for compromise. Belgium consisted of two peoples, each with their own cultural rights. The sensitive point remained how one wanted to handle ‘linguistic minorities’ in both parts of the country, and how one wanted to define them.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
3

Kinneging, A. A. M. "Het Conservatisme: Kritiek van de Verlichting en de Moderniteit." Philosophia Reformata 65, no. 2 (December 17, 2000): 126–53. http://dx.doi.org/10.1163/22116117-90000606.

Full text
Abstract:
In dit artikel wordt een poging ondernomen tot een analyse van het wijsgerige wezen van het conservatisme. Een belangrijke conclusie van de analyse is dat het christelijke denken over mens en maatschappij wezensverwant is aan het conservatisme. Het behoeft dan ook geen verbazing te wekken dat conservatieve idee�n in politicis eerst en vooral verdedigd zijn door christelijke politici. Historisch gezien is het conservatisme een reactie op de idee�n van de Verlichting en de Franse revolutie. Het grijpt terug op de Philosophia perennis van de oudheid en de middeleeuwen, met name op het inzicht dat centraal staat daarin, namelijk dat de mens in zekere zin uit de scheppingsorde lijkt te vallen, in die zin dat het goede voor hem een vraag is en hij geneigd is het kwade voor het goede te houden. In de oudheid werd dit gegeven uitgebeeld in de gelijkenis van Hercules op de tweesprong, in de middeleeuws-christelijke traditie in het verhaal van de zondeval. Hieruit volgt dat een innerlijke ommekeer de voornaamste voorwaarde is om orde in de ziel en in de samenleving tot stand te brengen en te behouden. Stelt men hier tegenover het Verlichtingsdenken, dat ten grondslag ligt aan de twee belangrijkste tegenhangers van het conservatisme, namelijk socialisme en liberalisme, dan ontwaart men een tegengestelde visie op de condition humaine: de menselijke geneigdheid tot het kwade wordt ontkend en daarmee de noodzaak van innerlijke ommekeer. In plaats daarvan komt een sterke nadruk op maatschappelijke hervorming. In het artikel wordt deze transformatie van het denken geanalyseerd en vanuit een conservatief perspectief gekritiseerd.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
4

Van Velthoven, Harry. "'Amis ennemis'? 2 Communautaire spanningen in de socialistische partij 1919-1940. Verdeeldheid. Compromis. Crisis. Tweede deel: 1935-1940." WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging 77, no. 2 (December 11, 2019): 101–48. http://dx.doi.org/10.21825/wt.v77i2.15682.

Full text
Abstract:
Rond 1910 werd in de BWP de Vlaamse kwestie een vrije kwestie. De ‘versmelting’ van twee volken in een ‘âme belge’, via tweetaligheid, werd afgewezen. Onder impuls van Huysmans beriep het Vlaamse socialisme zich op de idee van culturele autonomie: het recht op onderwijs in de moedertaal van de lagere school tot de universiteit en dus de vernederlandsing van de Gentse Rijksuniversiteit. Daarmee behoorde het Vlaamse socialisme tot de voorhoede van de Vlaamse beweging. Het Waalse socialisme daarentegen verdedigde nog de superioriteit van het Frans en de mythe van een tweetalig Vlaanderen, en kantte zich tegen die Vlaamse hoofdeis.Tijdens de tweede fase (1919-1935) was de Vlaamse beweging verzwakt en het Vlaamse socialisme verdeeld. Huysmans slaagde er slechts met moeite in om een ongunstig partijstandpunt ter zake te verhinderen en de Vlaamse kwestie als een vrije kwestie te behouden. Het ‘Compromis des socialistes belges’ van november 1929 was gebaseerd op regionale eentaligheid en een minimale tweetaligheid in het leger en de centrale besturen. Het legde mee de fundamenten van de evolutie naar het beginsel van de territorialiteit inzake bestuur en onderwijs (1930 en 1932).Tijdens de derde fase (1935-1940) hield die pacificatie geen stand. Conflicten versterkten elkaar. De partijleiding kwam in handen van de Brusselaar Spaak en de Vlaming De Man, die met zijn Plan van de Arbeid in 1933 de BWP even uit de impasse had gehaald. Het ging om een nieuwe generatie die het socialisme een andere inhoud wilde geven: streven naar een volkspartij in plaats van klassenstrijd, een ‘socialisme national’, een autoritaire democratie als antwoord op een aanhoudende politieke crisis. Vooral aan Waalse kant werd daartegen gereageerd. Tevens werd de evolutie in het buitenlandse beleid, de zelfstandigheid los van Frankrijk, bekritiseerd. De Spaanse burgeroorlog en de eventuele erkenning van generaal Franco dreef de tegenstellingen op de spits. Voor het eerst had de partij met Spaak een socia-listische eerste minister (mei 1938-januari 1939). Hoewel alle socialisten tegen Franco waren, verschilden de Waalse socialisten van mening met de meeste Vlaamse socialisten over de vraag of de regering daarover moest vallen. Er was ook de tegenstelling over een al dan niet toenadering tot de christelijke arbeidersbeweging vanwege een dan noodzakelijke schoolvrede en een subsidiëring van de katholieke ‘strijdscholen’. Daarop entte zich de taalkwestie. In de Kamer viel de fractiecohesie terug tot 53%.De Vlaamse socialisten waren niet alleen veel sterker vertegenwoordigd in de fractie (40% in 1936), hun zelfbewustzijn nam ook sterk toe. Ze ergerden zich steeds meer aan het bijna exclusieve gebruik van het Frans in de fractie, in het partijbestuur en vooral tijdens congressen. Wie geen of weinig Frans kende, wilde niet langer als minderwaardig worden behandeld. Zeker als dat samenviel met een andere visie. Het eerste aparte Vlaams Socialistisch Congres ging door in maart 1937. Het wilde de culturele autonomie zo veel mogelijk doortrekken, maar keerde zich tegen elke vorm van federalisme, waardoor de Vlaamse socialisten in een klerikaal Vlaanderen een machteloze minderheid zouden worden. Bij de Waalse socialisten groeide de frustratie. Ze organiseerden aparte Waalse Congressen in 1938 en 1939. Ze benadrukten drie vormen van Vlaams imperialisme. De ongunstige demografische evolutie maakte een Vlaamse meerderheid in het parlement en politieke minorisering mogelijk. De financieel-economische transfers van Wallonië naar Vlaanderen verarmden Wallonië. Het verlies aan jobs voor ééntalige Walen in Wallonië en in Brussel was discriminerend. Dat laatste zorgde voor een francofone toenadering en een gezamenlijke framing. Het flamingantisme had zich al meester gemaakt van Vlaanderen, bedreigde via tweetaligheid nu de Brusselse agglomeratie, waarna Wallonië aan de beurt zou komen. Op 2 februari 1939 stonden Vlaamse en Waalse socialisten tegenover elkaar. De unitaire partij dreigde, naar katholiek voorbeeld, in twee taalgroepen uiteen te vallen. Zover kwam het niet. De wallinganten, die een politiek federalisme nastreefden, hadden terrein gewonnen, maar de meeste Waalse socialisten bleven voorstander van een nationale solidariteit. Mits een nieuw ‘Compromis’ dat met de Waalse grieven rekening hield. De mythe van het Vlaamse socialisme als Vlaams vijandig of onverschillig is moeilijk vol te houden. Wel ontstond na de Tweede Wereldoorlog een andere situatie. Tijdens de jaren 1960 behoorde de Vlaamse kwestie tot de ‘trein der gemiste kansen’ . Na de Eerste Wereldoorlog en de invoering van het enkelvoudig stemrecht voor mannen werd de socialistische partij bijna even groot als de katholieke. De verkiezingen verscherpten de regionale en ideologische asymmetrie. De katholieke partij behield de absolute meerderheid in Vlaanderen, de socialistische verwierf een gelijkaardige positie in Wallonië. Nationaal werden coalitieregeringen noodzakelijk. In de Kamer veroverden zowel de socialisten als de christendemocratische vleugel een machtsbasis, maar tot de regering doordringen bleek veel moeilijker. Die bleven gedomineerd door de conservatieve katholieke vleugel en de liberale partij, met steun van de koning en van de haute finance. Eenmaal het socialistische minimumprogramma uit angst voor een sociale revolutie aanvaard (1918-1921), werden de socialisten nog slechts getolereerd tijdens crisissituaties of als het niet anders kon (1925-1927, 1935-1940). Het verklaart een toenemende frustratie bij Waalse socialisten. Tevens bemoeilijkte hun antiklerikalisme de samenwerking van Vlaamse socialisten met christendemocraten en Vlaamsgezinden, zoals in Antwerpen, en dat gold ook voor de vorming van regeringen. In de BWP waren de verhoudingen veranderd. De macht lag nu gespreid over vier actoren: de federaties, het partijbestuur, de parlementsfractie en eventueel de ministers. De eenheid was bij momenten ver zoek. In 1919 was het Vlaamse socialisme veel sterker geworden. In Vlaanderen behaalde het 24 zetels (18 meer dan in 1914) en werd het met 25,5% de tweede grootste partij. Bovendien was de dominantie van Gent verschoven naar Antwerpen, dat met zes zetels de vierde grootste federatie van de BWP werd. Het aantrekken van Camille Huysmans als boegbeeld versterkte haar Vlaamsgezind profiel. In een eerste fase moest Huysmans nog de Vlaamse kwestie als een vrije kwestie verdedigen. Zelfs tegen de Gentse en de Kortrijkse federatie in, die de vooroorlogse Vlaamsgezinde hoofdeis – de vernederland-sing van de Gentse universiteit – hadden losgelaten. Naar 1930 toe, de viering van honderd jaar België, was de Vlaamse beweging opnieuw sterker geworden en werd gevreesd voor de electorale doorbraak van een Vlaams-nationalistische partij. Een globale oplossing voor het Vlaamse probleem begon zich op te dringen. Dat gold ook voor de BWP. Interne tegenstellingen moesten overbrugd worden zodat, gezien de financiële crisis, de sociaaleconomische thema’s alle aandacht konden krijgen. Daarbij stonden de eenheid van België en van de partij voorop. In maart 1929 leidde dit tot het ‘Compromis des Belges’ en een paar maanden later tot het minder bekende en radicalere partijstandpunt, het ‘Compromis des socialistes belges’. Voortbouwend op de vooroorlogse visie van het bestaan van twee volken binnen België, werd dit doorgetrokken tot het recht op culturele autonomie van elk volk, gebaseerd op het principe van regionale eentaligheid, ten koste van de taalminderheden. Voor de Vlaamse socialisten kwam dit neer op een volledige vernederlandsing van Vlaanderen, te beginnen met het onderwijs en de Gentse universiteit. Niet zonder enige tegenzin ging een meerderheid van Waalse socialisten daarmee akkoord. In ruil eisten zij dat in België werd afgezien van elke vorm van verplichte tweetaligheid, gezien als een vorm van Vlaams kolonialisme. Eentalige Walen hadden in Wallonië en in nationale instellingen (leger, centrale besturen) recht op aanwerving en carrière zonder kennis van het Nederlands, zoals ook de kennis ervan als tweede landstaal in Wallonië niet mocht worden opgelegd. De betekenis van dit interne compromis kreeg in de historiografie onvoldoende aandacht. Dat geldt ook voor de vaststelling dat beide nationale arbeidersbewegingen, de BWP vanuit de oppositie, in 1930-1932 mee de invoering van het territorialiteitsbeginsel hebben geforceerd. Een tussentijdse fase C uit het model van Miroslav Hroch.___________ ‘Frenemies’? 2Communitarian tensions in the Socialist Party 1919-1940. Division, Compromise. Crisis. Part Two: 1935-1940 Around 1910, the Flemish question became a free question in the BWP. The ‘merging’ of two peoples in a Belgian soul (âme belge) through bilingualism was rejected. According to Huysmans, Flemish socialism appealed to the idea of cultural autonomy: the right to education in one’s native language from primary school to university, and therefore, the transformation of the state University of Ghent into a Dutch-speaking institution. Hence, Flemish socialism became part of the vanguard of the Flemish Movement. Walloon socialism, on the contrary, continued to support the superiority of French in Belgium and the myth of a bilingual Flanders. It turned against this key Flemish demand.The next stages were dominated by the introduction of simple universal male suffrage in 1919. The Catholic Party maintained an absolute majority in Flanders, the Socialist Party acquired a similar position in Wallonia. During the second phase (1919-1935) initially the Flemish Movement was weakened and Flemish socialism divided. Huysmans hardly managed to keep the Flemish question a free question. The ‘Compromise of the Belgian Socialists’ (Compromis des socialistes belges) of November 1929 was based on regional monolingualism and a minimal bilingualism in the army and the central administration. The territorial principle in administration and education (1930 and 1932) was accepted. Dutch became the official language in Flanders.During the third phase (1935-1940) pacification did not hold. Conflicts strengthened one another. The party leadership fell into the hands of the Brussels politician Spaak and the Fleming De Man. The latter had just offered the BWP an answer to the socio-economic depression with his ‘Labour Plan’ (Plan van de Arbeid). This new generation wanted a different socialism: rather a people’s party than stressing class conflict, a ‘national socialism’, an authoritarian democracy as a response to a persistent political crisis. In particular Walloons reacted against these developments. At the same time, they critisized the foreign policy of diplomatic independence from France (‘los van Frankrijk’). The Spanish Civil War and the possible recognition of General Franco stressed the divisions. With Spaak, the party had a Socialist Prime Minister for the first time (May 1938-January 1939). While all socialists were opposed to Franco, Walloon socialists had a conflicting view with most Flemish socialists on whether the govern-ment should be brought down on this subject. There was also a conflict over the question of rapprochement with the Christian labour movement concerning a truce over the school question and subsidies for the Catholic ‘propaganda’ schools. The language question worsened the situation. In the Chamber, party cohesion dropped down to 53%.Not only were the Flemish socialists much more strongly represented in the socialist parliamentary group (40% in 1936), their assertiveness also increased. They became more and more annoyed with the quasi-exclusive use of French in their parliamentary group, in the party administration, and mostly during party congresses. Those who knew little or no French no longer wanted to be treated as inferior. Especially, when they had different opinions. The first separate Flemish Socialist Congress was held in March 1937. The Congress wanted to pursue cultural autonomy as far as possible, but opposed any form of federalism, as Flemish socialists would become a powerless minority in a clerical Flanders.Frustration grew among Walloon socialists. They organised separate Walloon Congresses in 1938 and 1939. They emphasized three forms of Flemish imperialism. Unfavourable demographic developments made a Flemish majority in Parliament and political minoritisation likely. Financial-economic transfers impoverished Wallonia to the benefit of Flanders. The loss of jobs for monolingual Walloons in Wallonia and Brussels was discriminatory. This contributed to common framing among Francophones: “Flemish radicalism” was accepted in Flanders, presently threatening the Brussels agglomeration via bilingualism, and Wallonia would be next.On 2 February 1939 Flemish and Walloon socialists opposed one another. The unitary party was in danger of splitting into two language groups, following the Catholic example. It did not come to that. The Walloon radicals, who pursued political federalism, had won some ground, but most Walloon socialists remained supporters of national solidarity, provided the adoption of a new ‘Compromise’ that took account of Walloon grievances.The myth of Flemish socialism as hostile or indifferent to Flemish issues is hard to maintain. After the Second World War, however, the situation became different.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
5

Fiers, Stefaan. "Zeven Jaar Paars. Het Tweeëntwintigste Jaarboek voor het Democratisch Socialisme (‘Seven Years Purple Coalition. The 22nd Yearbook of Democratic Socialism’)." Acta Politica 38, no. 2 (June 2003): 169–73. http://dx.doi.org/10.1057/palgrave.ap.5500012.

Full text
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
6

Humbeeck, Kris. "Cyriel Buysses kritiek van de Vlaamse beweging of de politieke betekenis van de roman 'n Leeuw van Vlaanderen (1900)." WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging 76, no. 1 (March 22, 2017): 5–59. http://dx.doi.org/10.21825/wt.v76i1.12029.

Full text
Abstract:
Van Cyriel Buysse is het beeld ontstaan dat hij na de nodige misverstanden begrip kreeg voor de eisen van de Vlaamse beweging, maar zich als auteur niettemin altijd buiten die Vlaamse beweging heeft gepositioneerd. Tegelijkertijd is er de steeds herhaalde bewering dat de schrijver een bijzondere sympathie zou koesteren voor het socialisme, ook al engageerde hij zich nooit echt in de arbeidersstrijd. In mijn bijdrage wil ik het een en ander nuanceren. Ik laat zien hoe Buysse in zijn onderbelicht gebleven roman ’n Leeuw van Vlaanderen (1900) zelfbewust een eigen plaats opeist in de Vlaamse beweging door nog een stap verder te gaan dan August Vermeylen in zijn al zo radicale Kritiek der Vlaamsche Beweging (1896). Betoogde Vermeylen dat het hoog tijd was dat de Vlaming het romantisch idealisme van de volksschrijver Hendrik Conscience achter zich liet en intellectueel volwassen en ten volle modern werd, dan suggereert ’n Leeuw van Vlaanderen dat zoiets wel eens heel erg lastig en misschien zelfs onmogelijk zou kunnen blijken. De invloed van de romantische Vlaamse beweging is ook tegen het eind van de 19de eeuw namelijk nog zo sterk, en de erfenis van Hendrik Conscience en zijn historische roman De Leeuw van Vlaenderen (1838) nog zo bepalend, dat het zelfs de meest toekomstgerichte elementen uit het Vlaamse volk parten speelt als het eropaan komt. En het komt eropaan, want niet alleen in de steden broeit onvrede bij de volksmassa’s, ook het grof uitgebuite plattelandsproletariaat is niet meer zo braaf als het lijkt. Niemand voelt dit beter aan dat Robert La Croix, de christendemocratische held in ’n Leeuw van Vlaanderen. Hij wordt op een sociaal-progressief programma in het parlement verkozen en even ziet het ernaar uit dat hij als een soort Messias het Vlaamse volk uit armoede en knechtschap zal verlossen. Maar nu het erop aankomt, ontvlucht de nieuwe Leeuw van Vlaanderen het leven in de grote stad en de complexiteit van de parlementaire democratie om in de vrije natuur een kleinschalig experiment van ‘levenshervorming’ op te zetten. Met zijn politieke vaandelvlucht laat Buysses romantisch-wereldvreemde antiheld het initiatief aan het socialisme, waarvan de leiders volgens de schrijver duidelijk niet in staat zijn het legitieme verlangen naar echte maatschappelijke hervormingen in goede banen te leiden. Aan het eind van ’n Leeuw van Vlaanderen brandt het Vlaamse volk het land zowat tot de grond af.________Cyriel Buysse’s critique of the Flemish Movement, or, the political significance of the novel ‘n Leeuw van Vlaanderen (A Lion of Flanders, 1900)The image of Cyriel Buysse has emerged that after a period of some misapprehension, he came to sympathize with the goals of the Flemish Movement, but nevertheless positioned himself outside of the Flemish Movement as an author. At the same time, there is the frequently repeated contention that the writer is supposed to have entertained a special sympathy for socialism, even though he never really engaged with the workers’ struggle. In my contribution, I want to nuance both of these positions. I show how Buysse, in his still too-little-known novel ‘n Leeuw van Vlaanderen (1900), consciously staked out his own place in the Flemish Movement by going a step further than even August Vermeylen in his already very radical Kritiek der Vlaamsche Beweging (1896). If Vermeylen argued that it was high time that Flemings leave behind the romantic nationalism of the popular writer Hendrik Conscience and become intellectually mature and fully modern, then ‘n Leeuw van Vlaanderen suggested that doing as much could well prove very difficult, if not impossible. At the end of the nineteenth century, the influence of the romantic Flemish Movement was still so strong, and the heritage of Hendrik Conscience and his historical novel De Leeuw van Vlaenderen (1838) still so circumscriptive, that it held sway over even the most forward-looking elements of the Flemish people when it came down to it. And it did come down to it, as not only did unrest brew among the masses in the cities, but the rough, wrung-out rural proletariat was also not as complacent as it seemed. No one felt that better than Robert La Croix, the Christian Democratic hero in ‘n Leeuw van Vlaanderen. He was elected to Parliament on a social-progressive platform, and for a while it looks as though he will deliver the Flemish people from poverty and servitude as a kind of Messiah. But when push comes to shove, the new Lion of Flanders flees life in the big city and the complexity of parliamentary democracy to set up a small-scale experiment in “living reform” in the middle of nature. With his desertion of politics, Buysse’s romantic and unworldly antihero leaves the initiative to socialism, whose leaders are, in the eyes of the writer, obviously not capable of channelling the legitimate desires for social reforms down good paths. At the end of ‘n Leeuw van Vlaanderen, the Flemish people nearly burn the country down to the ground.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
7

Seberechts, Frank. "De oostfronttekeningen van Frans Van Immerseel." WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging 69, no. 1 (January 1, 2010): 33–50. http://dx.doi.org/10.21825/wt.v69i1.12354.

Full text
Abstract:
De graficus Frans Van Immerseel is reeds voor de Tweede Wereldoorlog actief in het Vlaams-nationalisme. Hij sluit zich in het begin van de bezetting aan bij de Algemeene SS-Vlaanderen. Wanneer in de zomer van 1941 de Duitse troepen aan de veldtocht in de Sovjetunie beginnen, meldt hij zich als vrijwilliger voor het Vlaamsch Legioen.Van Immerseel wordt aangesteld tot oorlogsverslaggever aan het oostfront. Hij levert illustraties bij de artikels die over de veldtocht verschijnen in de collaboratiepers, zoals Volk en Staat, De SS Man en De Arbeidskameraad. Zijn tekeningen betreffen verschillende onderwerpen: het leven van de Duitse en de Vlaamse soldaten achter het front, soldaten in actie tijdens de gevechten, portretten van Vlaamse oostfrontvrijwilligers, portretten van Sovjetrussische krijgsgevangenen en schetsen van al dan niet door de oorlog getroffen gebouwen en landschappen. Zijn werk sluit nauw aan bij de visie van het nationaal-socialisme op de kunst, terwijl het voorts een belangrijke propagandistische boodschap draagt. De soldaten stralen heldhaftigheid en kracht uit, terwijl de geportretteerde Sovjetburgers uitdrukking moeten geven aan hun veronderstelde culturele en raciale inferioriteit. Meestal ondersteunen de tekeningen de bijdragen waarbij ze verschijnen, maar vele worden verschillende malen gebruikt bij telkens andere artikels.Van Immerseels werk verschijnt tot begin 1943 in de pers. Daarna valt hij in ongenade door de problemen die hij in het Vlaamsch Legioen kent en worden zijn tekeningen niet meer gepubliceerd.________The East Front drawings by Frans Van ImmerseelThe graphic artist Frans Van Immerseel was already active in Flemish Nationalism before the Second World War. At the beginning of the occupation he joined the General SS-Flanders. When the German troops started the campaign in the Soviet Union in the summer of 1941 he signed up as a volunteer for the Flemish Legion.Van Immerseel was appointed war reporter at the East Front. He produced illustrations for articles appearing about the campaign in the collaboration press, such as Volk en Staat (‘People and State’), De SS Man (‘The SS Man’) and De Arbeidskameraad (‘The Labour Comrade’). His drawings concerned various subjects: the life of the German and Flemish soldiers behind the front line, soldiers in action during battles, portraits of Flemish East Front volunteers, portraits of Soviet Russian prisoners of war and drawings of buildings and landscapes both unscathed and damaged by the war. His work followed the vision of National Socialism on art very closely and it also carried an important message of propaganda. The soldiers portrayed heroism and strength, whilst the depicted Soviet citizens were to express their supposed cultural and racial inferiority. Usually his drawings illustrated the contributions along side which they were published, but many of them were used a number of times for several different articles.The work of Van Immerseel was published until the beginning of 1943. Afterwards he fell into disfavour because of the problems he encountered in the Flemish Legion and his drawings were no longer published.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
8

Van Velthoven, Harry. "'Amis ennemis'? 2 Communautaire spanningen in de socialistische partij 1919-1940. Verdeeldheid. Compromis. Crisis. Eerste deel: 1918-1935." WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging 77, no. 1 (April 4, 2018): 27–72. http://dx.doi.org/10.21825/wt.v77i1.12007.

Full text
Abstract:
Na de Eerste Wereldoorlog en de invoering van het enkelvoudig stemrecht voor mannen werd de socialistische partij bijna even groot als de katholieke. De verkiezingen verscherpten de regionale en ideologische asymmetrie. De katholieke partij behield de absolute meerderheid in Vlaanderen, de socialistische verwierf een gelijkaardige positie in Wallonië. Nationaal werden coalitieregeringen noodzakelijk. In de Kamer veroverden zowel de socialisten als de christendemocratische vleugel een machtsbasis, maar tot de regering doordringen bleek veel moeilijker. Die bleven gedomineerd door de conservatieve katholieke vleugel en de liberale partij, met steun van de koning en van de haute finance. Eenmaal het socialistische minimumprogramma uit angst voor een sociale revolutie aanvaard (1918-1921), werden de socialisten nog slechts getolereerd tijdens crisissituaties of als het niet anders kon (1925-1927, 1935-1940). Het verklaart een toenemende frustratie bij Waalse socialisten. Tevens bemoeilijkte hun antiklerikalisme de samenwerking van Vlaamse socialisten met christendemocraten en Vlaamsgezinden, zoals in Antwerpen, en dat gold ook voor de vorming van regeringen. In de BWP waren de verhoudingen veranderd. De macht lag nu gespreid over vier actoren: de federaties, het partijbestuur, de parlementsfractie en eventueel de ministers. De eenheid was bij momenten ver zoek. In 1919 was het Vlaamse socialisme veel sterker geworden. In Vlaanderen behaalde het 24 zetels (18 meer dan in 1914) en werd het met 25,5% de tweede grootste partij. Bovendien was de dominantie van Gent verschoven naar Antwerpen, dat met zes zetels de vierde grootste federatie van de BWP werd. Het aantrekken van Camille Huysmans als boegbeeld versterkte haar Vlaamsgezind profiel. In een eerste fase moest Huysmans nog de Vlaamse kwestie als een vrije kwestie verdedigen. Zelfs tegen de Gentse en de Kortrijkse federatie in, die de vooroorlogse Vlaamsgezinde hoofdeis – de vernederland-sing van de Gentse universiteit – hadden losgelaten. Naar 1930 toe, de viering van honderd jaar België, was de Vlaamse beweging opnieuw sterker geworden en werd gevreesd voor de electorale doorbraak van een Vlaams-nationalistische partij. Een globale oplossing voor het Vlaamse probleem begon zich op te dringen. Dat gold ook voor de BWP. Interne tegenstellingen moesten overbrugd worden zodat, gezien de financiële crisis, de sociaaleconomische thema’s alle aandacht konden krijgen. Daarbij stonden de eenheid van België en van de partij voorop. In maart 1929 leidde dit tot het ‘Compromis des Belges’ en een paar maanden later tot het minder bekende en radicalere partijstandpunt, het ‘Compromis des socialistes belges’. Voortbouwend op de vooroorlogse visie van het bestaan van twee volken binnen België, werd dit doorgetrokken tot het recht op culturele autonomie van elk volk, gebaseerd op het principe van regionale eentaligheid, ten koste van de taalminderheden. Voor de Vlaamse socialisten kwam dit neer op een volledige vernederlandsing van Vlaanderen, te beginnen met het onderwijs en de Gentse universiteit. Niet zonder enige tegenzin ging een meerderheid van Waalse socialisten daarmee akkoord. In ruil eisten zij dat in België werd afgezien van elke vorm van verplichte tweetaligheid, gezien als een vorm van Vlaams kolonialisme. Eentalige Walen hadden in Wallonië en in nationale instellingen (leger, centrale besturen) recht op aanwerving en carrière zonder kennis van het Nederlands, zoals ook de kennis ervan als tweede landstaal in Wallonië niet mocht worden opgelegd. De betekenis van dit interne compromis kreeg in de historiografie onvoldoende aandacht. Dat geldt ook voor de vaststelling dat beide nationale arbeidersbewegingen, de BWP vanuit de oppositie, in 1930-1932 mee de invoering van het territorialiteitsbeginsel hebben geforceerd. Een tussentijdse fase C uit het model van Miroslav Hroch.________‘Frenemies’? 2Communitarian tensions in the Socialist Party 1919-1940. Division, Compromise. Crisis. Part One: 1918-1935After the First World War and the introduction of simple universal male suffrage, the Socialist Party was almost as large as the Catholic Party. Elections sharpened the regional and ideological asymmetry. The Catholic Party maintained an absolute majority in Flanders; the Socialists acquired a similar position in Wallonia. Coalition gov-ernments were a necessity at the national level. In the Chamber, both the Socialists and the Christian Democratic wing of the Catholics had a strong base of power, but entering in the government turned out to be much more difficult. Governments remained dominated by the conservative wing of the Catholic Party and by the Liberal Party, with support from the king and high finance. Once the Socialist minimum program had been accepted out of fear of a social revolution in the years 1918-1921, the Socialists were only tolerated in government during crises or in case there was no other possibility (1925-1927, 1935-1940). This explains an increasing frustration among Walloon Socialists. At the same time, Flemish Socialists’ anticlericalism hindered their cooperation with Christian Democrats and members of the Flemish Movement, as in Antwerp, and that also held true for the forming of national governments.In the Belgian Workers’ Party (BWP), balance had changed. Power now lay spread among four actors: the federations, the party administration, the parliamentary faction, and sometimes, government ministers. Unity was sometimes hard to find. In 1919 Flemish socialism became much stronger. In Flanders it took 25 seats (18 more than in 1914) and, with 25.5% of the vote, was the second-largest party. In addition, the centre of gravity moved from Ghent to Antwerp, which with six seats became the fourth-largest federation in the BWP. Camille Huysmans’s appeal as the figurehead strengthened its profile with regard to the Flemish Movement. At first, Huysmans had to defend the treatment of the Flemish Question as a matter of individual conscience for party members, even against the Ghent and Kortrijk federations, which had abandoned the foremost pre-war demand of the Flemish Movement, the transformation of the University of Ghent into a Dutch-language institution. As 1930, the centenary of Belgium, approached, the Flemish Movement became stronger once again and an electoral breakthrough by a Flemish nationalist party was feared. An overall solution to the Flemish problem was pressing, also in the BWP. Internal divisions needed to be bridged in order to give full attention to socioeconomic questions, in light of the financial crisis. The unity of Belgium and of the party came first and foremost. In 1929 this led to the ‘Compromis des Belges’ (Compromise of the Belgians) and a few months later to the lesser-known but more radical position of the party, the ‘Compromise of the Belgian Socialists’. Building on the pre-war vision of the existence of two peoples within Belgium, this point of view was imbued with the right of each people to cultural autonomy, based on the principle of regional monolingualism, at the expense of linguistic minorities. For Flemish socialists this came down to a full transformation of Flanders into a Dutch-speaking society, beginning with education and the University of Ghent. The majority of Walloon socialists went along with this, though not without some reluctance. In return, they demanded the elimination of any form of required bilingualism in Belgium, which they saw as a form of Flemish colonialism. In Wallonia and in national institutions (the army, the central administration), monolingual Walloons had a right to be recruited and have a career without a knowledge of Dutch, just as knowledge of Dutch as a second national language was not supposed to be imposed in Wallonia. The significance of this internal compromise has received insufficient attention in the historiography. The same observation applies to the finding that both national workers’ movements – the BWP from the ranks of the opposition – forced the introduction of the principle of territoriality in 1930-1932: an interim phase C of Miroslav Hroch’s model.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
9

Van Velthoven, Harry. "De breuk van de 'daensistische' christendemocratie met het katholieke establishment en de 'katholieke' christendemocratie 1893-1914." WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging 74, no. 4 (December 17, 2015): 69–85. http://dx.doi.org/10.21825/wt.v74i4.12078.

Full text
Abstract:
Tussen 1884 en 1914 kende België homogeen katholieke regeringen. Wat veranderde de democratisering van het stemrecht in 1893 (algemeen meervoudig stemrecht voor mannen) en de invoering van de evenredige vertegenwoordiging in 1899 aan de machtsverhoudingen binnen de katholieke partij? De conservatieve kiesverenigingen werden toen extern met het socialisme en intern met een opstand van de middenklasse geconfronteerd. Katholieke subelites eisten namens een miljoen nieuwe kiezers de decratisering van de lijsten en de erkenning van deelgroepen op een gezamenlijke lijst. Dit vormt de bredere context ter verklaring van het vrij unieke parcours van de daensistische beweging. In welke mate slaagde de katholieke cijnselite erin haar politiek monopolie in de kiesverenigingen veilig te stellen en hoe deed ze dat? Hoe evolueerde de christendemocratie, die nog geen arbeidersbeweging was? Wat werd de aparte positie van de daensistische beweging en welke voorhoederol nam ze in?Parlementair mislukte de christendemocratische doorbraak in Vlaanderen. Zowel externe als interne oorzaken zorgden voor de genese van een ‘daensistische christendemocratie’ en haar ontwikkeling tot een zelfstandige partij, in tegenstelling tot een integrerende ‘katholieke christendemocratie’. Deze laatste zag haar linkerzijde verzwakt en werd een paternalistisch geleide organisatie. De daensistische beweging daarentegen radicaliseerde qua zelfdefiniëring en programmatische toenadering tot de linkerzijde op sociaal en politiek gebied. De kwestie van al dan niet kartelvorming met liberalen en socialisten tijdens verkiezingen zorgde echter voor een langdurige impasse. Naargelang de katholieke meerderheid in het parlement slonk, hoopten de daensisten scheidsrechter te kunnen worden. Tevergeefs. Wel kon de conservatieve regering vanaf 1907 de katholieke christendemocratie niet langer negeren, zodat haar boegfiguren minister werden. Hun opstelling verscherpte de confrontatie met de daensisten. De voorhoederol van die beweging bleek ook op een andere manier. Gezien het gebrek aan toegeeflijkheid bij de conservatieven en het episcopaat zouden zowel katholieke christendemocraten als katholieke flaminganten in het decennium voor 1914 hun burgerlijke vrijheid in politieke kwesties moeten inroepen en steun van de oppositie nodig hebben om een aantal cruciale eisen te forceren.________The Rupture of “Daensist” Christian-Demo-cracy from the Catholic Establishment and “Catholic” Christian Democracy, 1893-1914Between 1884 and 1914, Belgium had homogeneous Catholic governments. How did the democratisation of the suffrage in 1893 (general multiple suffrage for men) and the introduction of proportional representation in 1899 change power relationships within the Catholic Party? Conservative electoral associations were confronted externally with socialism and internally with a revolting middle class. In the name of a million new voters Catholic subelites demanded democratisation of electoral lists and the recognition of subgroups within a common list. This formed the broader context that explains the very unique trajectory of the Daensist Movement. To what extent did the Catholic censitary elite succeed in securing its political monopoly in electoral associations and how did it do so? How did Christian Democracy, which was not yet a workers’ movement, evolve? What were the particular positions of the Daensist Movement, and what role did they play in the vanguard?In Flanders, the Christian Democratic breakthrough failed in parliament. External as well as internal causes saw to the birth of a ‘Daensist Christian Democracy’ and its development toward an independent party, in contrast to the integration of the ‘Catholic Christian Democracy’. The latter saw its left wing weakened, and became a paternalistically-run organization. The Daensist Movement on the other hand radicalized its self-definition and political program towards the left parties. However, forming a coalition with Liberals and Socialists during elections caused a serious, long-lasting impasse. As the Catholic majority in Parliament shrank, the Daensists hoped to hold the balance of power – in vain. However, the conservative government could not, from 1907 onward, neglect Catholic Christian Democracy, so that leading personalities of the movement became ministers. Their accession to these positions and their political attitude sharpened the confrontation with the Daensists. The vanguard role of the Daensist movement appeared in another manner as well. Given the lack of permissiveness on the part of the conservatives as well as the episcopate, Catholic Christian Democrats and Catholic flamingants had to invoke their civil liberty in political questions, and needed support of the opposition in order to force a few crucial demands through.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
10

Vandeweyer, Luc. "De vertrouwelingen van Herman Vos in 1933. Een brief over zijn afscheid van het Vlaams-nationalisme." WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging 67, no. 2 (January 1, 2008): 148–59. http://dx.doi.org/10.21825/wt.v67i2.12477.

Full text
Abstract:
Herman Vos speelde een decennium lang een vooraanstaande rol in het Vlaams-nationalisme als parlementslid van de partij Het Vlaamsche Front. In de loop dar jaren versmalde echter zijn machtsbasis omdat hij als vrijzinnige hoe langer hoe minder aansluiting vond bij de partijachterban op het overwegend katholieke platteland. Het uiterst-rechtse gedachtegoed won veld en einde oktober 1933 werd het duidelijk dat de nieuwe partij een sterk naar het fascisme neigend programma zou aannemen. In een dergelijke partij was er voor Vos geen plaats. Ondertussen werd hij gelokt door de socialistische partij.Vos moest een beslissing nemen. Het was zo goed als zeker dat hij binnen het Vlaams-nationalisme niet alleen geen politieke toekomst meer had, maar ook zijn baan als journalist zou verliezen. Daartegenover deed de socialistische partij hem een aantrekkelijk voorstel. Vos wilde echter overleg met mensen die tot zijn voornamelijk Antwerpse vriendenkring behoorden en die zowel aanleunden bij de socialistische partij als bij het Vlaams-nationalisme. Met deze brief aan zijn vriend Robert Van Roosbroeck organiseerde hij overleg over zijn komende overstap. Het valt te vermoeden dat hij hoopte niet als solitair maar met een bredere groep de overstap te wagen. Dat zou zijn politieke positie binnen het socialisme versterkt hebben. Dat opzet is echter mislukt.________The confidants of Herman Vos in 1933. A letter about his farewell to Flemish NationalismFor a decade Herman Vos played a prominent role in Flemish nationalism as a member of parliament for the Flemish Front party. Over the course of time his power base decreased however, because he as a free-thinker was increasingly less in step with the base of the party consisting mostly of Catholic country people. The range of ideas from the far right gained in popularity and at the end of October 1933 it became clear that the new party would adopt a programme which was closely associated with fascism. There was no room for Vos in such a party. Meanwhile the Socialist Party appealed to him.Vos had to make a decision. It appeared to be fairly certain that he not only had no political future within Flemish nationalism, but also would lose his job as a journalist. On the other hand, the socialist party made him an attractive proposal. However, Vos wanted to confer with the people who belonged to his mostly Antwerpian Group of friends and who were associated with the Socialist Party as well as Flemish nationalism. With this letter to his friend Robert Van Roosbroeck he organised a consultation about his future switch. It is likely that he hoped to switch parties not as a single person but with a larger group. That would have reinforced his political position within socialism. That plan failed however.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
More sources

Books on the topic "Christenen voor het Socialisme"

1

Soetewey, Jan. Kering 200: Christenen voor het Socialisme in Vlaanderen. Berchem: EPO, 1997.

Find full text
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
2

Netwerk, Christelijk Ecologisch. Zorg duurt het langst: Christenen voor ecologische verantwoording. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 2002.

Find full text
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
3

Klink, Johanna Louise. Het open venster: Een nieuwe tijd, ook voor christenen. Baarn: Ten Have, 1994.

Find full text
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
4

Morgen doe ik het beter: Gids voor gewone christenen. Barneveld: De Vuurbaak, 2013.

Find full text
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
5

Wibe, Nauta Lolle, Koenis J. P, Aerts Mieke, Rijksuniversiteit te Groningen. Vakgroep Sociale Filosofie en Ethiek., and Symposium Socialist Theory at the End of the Twentieth Century (1987 : Groningen, Netherlands), eds. Een Toekomst voor het socialisme?: Theorievorming aan het eind van de 20ste eeuw. Amsterdam: Van Gennep, 1988.

Find full text
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
6

Ginderachter, Maarten Van. Het rode vaderland: De vergeten geschiedenis van de communautaire spanningen in het Belgische socialisme voor WO I. Tielt: Lannoo, 2005.

Find full text
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
7

Minnen, J. M. van. Kerken en christenen in de DDR: Een introductie tot het godsdienstig en kerkelijk leven in de DDR voor bezoekers en thuisblijvers. Delft: Meinema, 1986.

Find full text
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
We offer discounts on all premium plans for authors whose works are included in thematic literature selections. Contact us to get a unique promo code!

To the bibliography