Academic literature on the topic 'Sociale beheersing'

Research into proficiency in the Surinamese languages by Surinamese children in the Netherlands has to contend with a twofold problem with regard to the question of the norm. There are no clear norms for the Surinamese languages. In addition, there is the general problem of norms for the investigation of primary language loss. To characterize the proficiency of children in Sarnami and Sranan, the languages of the Surinamese Hindustani and Creole communities, the method of working with several judges appears to be fraught with problems. This article reports on the results of an estimation and error analysis with one judge for each language, supplemented with some quantitative language measures. The investigation involved 16 Hindustani and 12 Creole children from primary school classes containing a rather high proportion of children from their own ethnic groups in the Hague ana Amsterdam respectively. The children had to recall a taped story in Sarnami or Sranan, give a summary of a Dutch geography text and relate some experience of their own in a conversation with a Hindustani or Creole researcher. The speech was transcribed and presented in written form to the judges. The mean scores for errors turned out to be remarkably low: there were almost no errors in word order, while morphological and lexical errors remained under 5% and transfer of morphology from Dutch was negligible. Depending on the nature of the task, the judges' estimate of the use of Dutch words instead of Surinamese words (in mixed sentences) varied from 3-10%. The summary yielded most of these. The total number of Dutch words in the geography text was a third. The judges' estimate is in line with the result that judges in general are more tolerant in accepting Dutch words concerning education as being part of the Surinamese lexica. The children produce more complete Dutch sentences in the conversation task, probably because this task approximates to spontaneous language most, while recall and summary tasks stimulate monitoring. In general, the use of Dutch words does not affect the basic grammatical structures of the Suri-namese languages. With regard to social variables, proficiency appears to be linked to the home language for the Hindustani children, and to contact with other children of their own ethnic group for the Creole children. Length of residence in the Netherlands appears not to be important for Hindustani children, while a longer stay appears to result in a lesser degree of proficiency for Creole children. The Eroportion of girls and boys was equal for the Hindustani children, oys appear to be slightly more proficient in Sarnami.

Interpretatief onderzoek in management accounting probeert zicht te krijgen op hoe accounting, prestatiemeting en control vorm krijgen via interacties in een relationeel netwerk en hoe die vorm vervolgens acteert als een speler in een netwerk. Het wijkt af van het ‘mainstream’-onderzoek omdat het de veronderstelling van individuele rationele besluitvorming en gerichte en voorspelbare beheersing loslaat. Interpretatief onderzoek heeft eerder conceptuele dan instrumentele relevantie voor practici. Het richt zich op kennisproductie over de totstandkoming en werking van accounting en control en is verbonden met ‘framing’, ofwel met het objectiveren in sociaal-organisatorische situaties.

De Participatiewet is het bestuurlijke antwoord op systeemfalen in de inrichting van de sociale zekerheid, padafhankelijke insluitingsmechanismen en gebrek aan operationele efficiency. De invoering zal leiden tot financiële beheersing, maar nauwelijks tot meer arbeidsparticipatie. Daarvoor is de decentralisering te ver doorgeschoten en veronachtzaamt het kabinet onderliggende economisch-geografische processen. Doordat gemeenten nauwelijks invloed hebben op de omvang van de werkgelegenheid reduceert het de participatieopgave tot een vraagstuk van verdeling van en concurrentie om schaarse banen. Om succesvol te kunnen zijn moet de regio weer serieus worden genomen en dat behelst meer dan het kabinet nu beoogt.

In dit artikel wordt beschreven hoe toekomstperspectief en motieven van invloed zijn op de intentie tot langer doorwerken van 111 ouderen met een gemiddelde leeftijd van 66.7 jaar. Deze ouderen hebben ongeveer de leeftijd waarop ze de keuze maken om al dan niet door te werken na hun 65ste. Alle ouderen in deze studie staan ingeschreven bij een uitzendbureau en hebben derhalve aangegeven te willen doorwerken. Uit de resultaten blijkt dat meesterschap (het stellen van persoonlijke doelen en een oriëntatie om voortdurend taken beter te willen doen of beter te beheersen, zelfs als dat niet vereist wordt) positief gerelateerd is aan de intentie van deze ouderen om langer door te werken. Meesterschap medieert de relatie tussen toekomstperspectief en de intentie om langer door te werken en is ook verbonden met leergierigheid en de sociale context. Het stimuleren van meesterschap, in combinatie met het beïnvloeden van toekomstperspectief, leergierigheid en de sociale context, zou de intentie van ouderen tot langer doorwerken mogelijk kunnen verhogen.