To see the other types of publications on this topic, follow the link: Sociale politiek en maatschappelijk werk.

Journal articles on the topic 'Sociale politiek en maatschappelijk werk'

Create a spot-on reference in APA, MLA, Chicago, Harvard, and other styles

Select a source type:

Consult the top 15 journal articles for your research on the topic 'Sociale politiek en maatschappelijk werk.'

Next to every source in the list of references, there is an 'Add to bibliography' button. Press on it, and we will generate automatically the bibliographic reference to the chosen work in the citation style you need: APA, MLA, Harvard, Chicago, Vancouver, etc.

You can also download the full text of the academic publication as pdf and read online its abstract whenever available in the metadata.

Browse journal articles on a wide variety of disciplines and organise your bibliography correctly.

1

Wielers, Rudi. "Graeber, Sandel en Goodhart over de geringe waardering van zorgarbeid." Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 37, no. 1 (January 1, 2021): 35–46. http://dx.doi.org/10.5117/tva2021.1.004.wiel.

Full text
Abstract:
Samenvatting De coronacrisis maakt pijnlijk zichtbaar hoe belangrijk zorgarbeid voor het maatschappelijk functioneren is. Zorgarbeiders voelen zich slecht gewaardeerd. Hun werkdruk is hoog en hun financiële beloning blijft achter bij die in andere beroepen. In dit essay worden recente verklaringen voor die lage waardering naast elkaar gezet. Volgens David Graeber is de geringe waardering van zorgarbeid te herleiden tot een uitruil van sociaal nut en loon. Graeber argumenteert dat in de huidige productieverhoudingen – die hij karakteriseert als ‘managersfeodalisme’ – mensen in bullshit jobs veel verdienen en werkenden in sociaal nuttige beroepen weinig. Michael Sandel en David Goodhart sluiten aan op de meritocratietheorie. Ze argumenteren dat met name in de Angelsaksische landen opleidingsniveau in verdelings-processen overdreven belangrijk is geworden, ten koste van het sociale nut van het werk. Sandel werkt dit uit voor de politieke ontwikkeling van met name de Verenigde Staten, en Goodhart voor de instituties van onderwijs en arbeidsmarkt in Europa. De analyses van Graeber, Sandel en Goodhart geven diepe maatschappelijke verklaringen voor de lage waardering van zorgarbeid. Het beschikbaar stellen van meer financiële middelen voor zorgarbeid zou het begin van herstel van de balans zijn.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
2

Roes, Theo. "Maatschappelijk werk en politiek." Maatwerk 7, no. 6 (December 2006): 277–78. http://dx.doi.org/10.1007/bf03070754.

Full text
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
3

Roes, Theo. "Sociale samenhang en maatschappelijk werk." Maatwerk, 2007 8, no. 2 (April 2007): 88–89. http://dx.doi.org/10.1007/bf03070799.

Full text
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
4

Waaldijk, Berteke. "Personeel van sociale instituties. Over het verband tussen vrouwenbeweging en maatschappelijk werk." BMGN - Low Countries Historical Review 130, no. 2 (June 17, 2015): 44. http://dx.doi.org/10.18352/bmgn-lchr.10040.

Full text
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
5

Tijdink, Renée N. H., Carla Nouwen, Isolde Driesen, Annemiek Postma, and Ron Scholte. "De effectiviteit van het werken vanuit Sociale Netwerk Strategieën in jeugd- en opvoedhulp en maatschappelijk werk." Journal of Social Intervention: Theory and Practice 26, no. 4 (December 19, 2017): 6. http://dx.doi.org/10.18352/jsi.532.

Full text
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
6

Peters, Pascale. "Leren, Balanceren, met Werk en Privé: belangrijker dan ooit!" Tijdschrift voor HRM 24, no. 1 (March 1, 2021): 99–123. http://dx.doi.org/10.5117/thrm2021.1.pete.

Full text
Abstract:
Deze bijdrage is een bewerking, en in het licht van de Covid-19-pandemie, een update van mijn inaugurele rede 'Leren, Balanceren, met Werk en Privé' die ik op 16 januari 2020 uitsprak bij het aanvaarden van het ambt van hoogleraar Strategisch Human Resource Management (HRM) aan de Nyenrode Business Universiteit. Centraal staat het opkomend paradigma Sustainable HRM (Duurzaam HRM) dat de inspiratiebron vormt voor (mijn) toekomstig onderzoek en onderwijs. In mijn interpretatie heeft Duurzaam HRM betrekking op de strategieën, praktijken en processen (als reflecties van organisational capabilities) die HRM-professionals samen met andere (arbeidsmarkt)partijen ontwikkelen, of die binnen organisaties ontstaan, om financiële, sociale, en ecologische organisatiedoelen te behalen én die tegelijkertijd werknemers steunen bij het ontwikkelen van hun individuele capaciteiten (employability, vitality en workability) die zij nodig hebben om zowel in huidige, als in toekomstige werk- en privésituaties goed te kunnen (blijven) functioneren. In de bijdrage worden vier vragen beantwoord: Waarom is een nieuw paradigma voor Strategisch HRM maatschappelijk noodzakelijk? Waarin verschilt Duurzaam HRM van gangbaar Strategisch HRM? Waarom is Duurzaam HRM als nieuw paradigma voor wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en de praktijk van Strategisch HRM noodzakelijk? Hoe inspireert (Humaan) Duurzaam HRM het onderzoek en onderwijs binnen (mijn leerstoel) HRM?
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
7

Lein, Brecht. "Jef Van Bilsen en het einde van het Verdinaso." WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging 71, no. 1 (March 21, 2012): 34–56. http://dx.doi.org/10.21825/wt.v71i1.12273.

Full text
Abstract:
Na de dood van Joris Van Severen in mei 1940 zocht het Verdinaso met toenemende ijver naar een modus vivendi met het bezettingsregime. Tussen mei 1940 en januari 1941 trachtte de nieuwe leiding, gedomineerd door de groep-Persijn, om onder het bezettingsregime een aanvaarbare maatschappelijke en politieke rol voor het Verdinaso te vinden. Die pogingen bleken echter tevergeefs. Uiteindelijk maakte de Militärverwaltung begin 1941 duidelijk dat er in Vlaanderen slechts één politieke beweging geduld werd en dat die niet Groot-Nederlands kon zijn. Jef Van Bilsen werd in 1932 lid van het Verdinaso. Hij was er achtereenvolgens hoofd van de Leuvense studentenafdeling (1932-1936) en hoofdman van de dinaso-afdeling Groot-Brussel (1937-1939). Eind 1939 raakte Van Bilsen in conflict met Van Severen en hij werd uit de beweging gezet.(1) Na zijn demobilisatie en repatriëring uit Zuid-Frankrijk maakte Van Bilsen zijn rentree in het Verbond. Zo komt het dat hij er op zijn zevenentwintigste een van de hoofdrolspelers was in de vaak bediscussieerde 'eindstrijd' van het Verdinaso.(1) J. Creve, Jef Van Bilsen, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I, Tielt, 1998, pp. 497-498. en L. Saerens, Inventaris van het archief Anton A. Jozef (Jef) Van Bilsen (1913-1996), Leuven, 2002, pp. 2-3.________Jef Van Bilzen and the end of the Verdinaso (Union of Diets National Solidartists) After the death of Joris Van Severen in May 1940, the Verdinaso attempted with increasing zeal to find a modus vivendi with the occupational regime. Between May 1940 and January 1941, the new leadership dominated by the Persijn Group tried to find an acceptable social and political role for the Verdinaso under the occupational regime. However, it turned out that those attempts were in vain. Finally, at the beginning of 1941, the Militärverwaltung made it clear that it would permit only one political movement in Flanders, and that this could not be the Greater Netherlands movement. Jef Van Bilsen became a member of the Verdinaso in 1932. He was successively head of the student section of Louvain (1932-1936) and leader of the dinaso-section of Greater Brussels (1937-1939). At the end of 1939, Van Bilsen clashed with Van Severen and he was expelled from the movement.(1) After being demobilized and repatriated from the South of France, Van Bilsen made his comeback into the Union. It was for that reason, that he at the age of twenty-seven was one of the protagonists in the often-discussed ‘final struggle’ of the Verdinaso. (1) J. Creve, Jef Van Bilsen, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, I, Tielt, 1998, pp. 497-498. and L. Saerens, Inventaris van het archief Anton A. Jozef (Jef) Van Bilsen (1913-1996), Leuven, 2002, pp. 2-3.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
8

Humbeeck, Kris. "Cyriel Buysses kritiek van de Vlaamse beweging of de politieke betekenis van de roman 'n Leeuw van Vlaanderen (1900)." WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging 76, no. 1 (March 22, 2017): 5–59. http://dx.doi.org/10.21825/wt.v76i1.12029.

Full text
Abstract:
Van Cyriel Buysse is het beeld ontstaan dat hij na de nodige misverstanden begrip kreeg voor de eisen van de Vlaamse beweging, maar zich als auteur niettemin altijd buiten die Vlaamse beweging heeft gepositioneerd. Tegelijkertijd is er de steeds herhaalde bewering dat de schrijver een bijzondere sympathie zou koesteren voor het socialisme, ook al engageerde hij zich nooit echt in de arbeidersstrijd. In mijn bijdrage wil ik het een en ander nuanceren. Ik laat zien hoe Buysse in zijn onderbelicht gebleven roman ’n Leeuw van Vlaanderen (1900) zelfbewust een eigen plaats opeist in de Vlaamse beweging door nog een stap verder te gaan dan August Vermeylen in zijn al zo radicale Kritiek der Vlaamsche Beweging (1896). Betoogde Vermeylen dat het hoog tijd was dat de Vlaming het romantisch idealisme van de volksschrijver Hendrik Conscience achter zich liet en intellectueel volwassen en ten volle modern werd, dan suggereert ’n Leeuw van Vlaanderen dat zoiets wel eens heel erg lastig en misschien zelfs onmogelijk zou kunnen blijken. De invloed van de romantische Vlaamse beweging is ook tegen het eind van de 19de eeuw namelijk nog zo sterk, en de erfenis van Hendrik Conscience en zijn historische roman De Leeuw van Vlaenderen (1838) nog zo bepalend, dat het zelfs de meest toekomstgerichte elementen uit het Vlaamse volk parten speelt als het eropaan komt. En het komt eropaan, want niet alleen in de steden broeit onvrede bij de volksmassa’s, ook het grof uitgebuite plattelandsproletariaat is niet meer zo braaf als het lijkt. Niemand voelt dit beter aan dat Robert La Croix, de christendemocratische held in ’n Leeuw van Vlaanderen. Hij wordt op een sociaal-progressief programma in het parlement verkozen en even ziet het ernaar uit dat hij als een soort Messias het Vlaamse volk uit armoede en knechtschap zal verlossen. Maar nu het erop aankomt, ontvlucht de nieuwe Leeuw van Vlaanderen het leven in de grote stad en de complexiteit van de parlementaire democratie om in de vrije natuur een kleinschalig experiment van ‘levenshervorming’ op te zetten. Met zijn politieke vaandelvlucht laat Buysses romantisch-wereldvreemde antiheld het initiatief aan het socialisme, waarvan de leiders volgens de schrijver duidelijk niet in staat zijn het legitieme verlangen naar echte maatschappelijke hervormingen in goede banen te leiden. Aan het eind van ’n Leeuw van Vlaanderen brandt het Vlaamse volk het land zowat tot de grond af.________Cyriel Buysse’s critique of the Flemish Movement, or, the political significance of the novel ‘n Leeuw van Vlaanderen (A Lion of Flanders, 1900)The image of Cyriel Buysse has emerged that after a period of some misapprehension, he came to sympathize with the goals of the Flemish Movement, but nevertheless positioned himself outside of the Flemish Movement as an author. At the same time, there is the frequently repeated contention that the writer is supposed to have entertained a special sympathy for socialism, even though he never really engaged with the workers’ struggle. In my contribution, I want to nuance both of these positions. I show how Buysse, in his still too-little-known novel ‘n Leeuw van Vlaanderen (1900), consciously staked out his own place in the Flemish Movement by going a step further than even August Vermeylen in his already very radical Kritiek der Vlaamsche Beweging (1896). If Vermeylen argued that it was high time that Flemings leave behind the romantic nationalism of the popular writer Hendrik Conscience and become intellectually mature and fully modern, then ‘n Leeuw van Vlaanderen suggested that doing as much could well prove very difficult, if not impossible. At the end of the nineteenth century, the influence of the romantic Flemish Movement was still so strong, and the heritage of Hendrik Conscience and his historical novel De Leeuw van Vlaenderen (1838) still so circumscriptive, that it held sway over even the most forward-looking elements of the Flemish people when it came down to it. And it did come down to it, as not only did unrest brew among the masses in the cities, but the rough, wrung-out rural proletariat was also not as complacent as it seemed. No one felt that better than Robert La Croix, the Christian Democratic hero in ‘n Leeuw van Vlaanderen. He was elected to Parliament on a social-progressive platform, and for a while it looks as though he will deliver the Flemish people from poverty and servitude as a kind of Messiah. But when push comes to shove, the new Lion of Flanders flees life in the big city and the complexity of parliamentary democracy to set up a small-scale experiment in “living reform” in the middle of nature. With his desertion of politics, Buysse’s romantic and unworldly antihero leaves the initiative to socialism, whose leaders are, in the eyes of the writer, obviously not capable of channelling the legitimate desires for social reforms down good paths. At the end of ‘n Leeuw van Vlaanderen, the Flemish people nearly burn the country down to the ground.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
9

Van Hees, Pieter. "Studies breed en wijd als het polderlandschap. Enkele kanttekeningen bij het verschijnen van de De Pillecyn Studies III." WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging 67, no. 2 (January 1, 2008): 128–36. http://dx.doi.org/10.21825/wt.v67i2.12475.

Full text
Abstract:
De presentatie van de De Pillecyn Studies III in Brussel op 13 februari 2008 geeft aan dat de belangstelling voor leven en werk van de Vlaamse auteur Filip De Pillecyn toeneemt. De eerste bundel verscheen in 2005.In de derde vinden we eerst studies over het literaire oeuvre. De eerste gaat over de betrouwbaarheid van de archivalia die ten grondslag liggen aan de roman over de priester Pieter Fardé. Vervolgens is er aandacht voor de romans Hans van Malmédy en Monsieur Hawarden, romans waarin het onvermogen van mensen om blijvende relaties aan te gaan centraal staat. Een thema dat vaker in zijn werk voorkomt. In de lichtvoetige en daardoor enigszins buiten het algemene patroon van De Pillecyns werk vallende roman De Veerman en De Jonkvrouw is er aandacht voor de literaire kritiek. Volgens een enkeling overschreed de roman de betamelijkheid. Bij de roman De soldaat Johan (1939) spitst de discussie zich toe op het al dan niet politieke karakter van de roman. Was het de opzet om een rechtse ideologie te verspreiden via deze historische boeren roman?Het maatschappelijke leven van De Pillecyn krijgt aandacht op het punt van zijn culturele collaboratie met het tijdschrift Westland. Ook komt zijn relatie met Hendrik Elias, zijn werk op het ministerie van onderwijs en zijn tocht naar Katyn in 1943 in bijdragen aan de orde.De bundel sluit af met studies over het woordgebruik in stukken over het Schelde, over zijn betrekkingen tot Antwerpen en een laudatio die gehouden werd bij de presentatie van de Russische vertaling van Mensen achter de dijk.________Large and wide like a polder landscape. Some short comments regarding the publication of the De Pillecyn Studies IIIThe presentation of the De Pillecyn Studies III in Brussels on 13 February 2008 demonstrates the increasing interest in the life and work of the Flemish author Filip De Pillecyn. The first volume appeared in 2005.The third volume first contains studies about the literary oeuvre. The first of these deals with the reliability of the archival documents that the novel about the priest Pieter Fardé is based on. Next it discusses the novels Hans van Malmédy and Monsieur Hawarden, which focus on the incapacity of people to form lasting relationships. This is a recurrent topic in his work. The light hearted and therefore – compared to De Pillecyns other work – somewhat atypical novel De Veerman en De Jonkvrouw (The ferryman and the maiden) pays attention to literary criticism. One or two people even considered that this novel transgressed the standards of decency. In the case of the novel De soldaat Johan (The soldier Johan) (1939) the discussion focuses on whether this novel was a political work. Was it his intention to propagate right-wing ideology by means of this historical peasant novel?De Pillecyn’s social life is reviewed from the perspective of his cultural collaboration with the magazine Westland. Other contributions discuss his relationship with Hendrik Elias, his work in the ministry of Education and his trip to Katyn in 1943. The volume concludes with studies about the use of words in essays about the Scheldt, his relation to Antwerp and a laudation which was pronounced at the presentation of the Russian translation of Mensen achter de dijk (People behind the embankment).
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
10

Lein, Brecht. "Jef Van Bilsen tussen Hendrik De Man en Tony Herbert. De politieke zoektocht van een ex-Dinaso." WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse beweging 71, no. 2 (June 6, 2012): 105–40. http://dx.doi.org/10.21825/wt.v71i2.12260.

Full text
Abstract:
Na de schipbreuk van het Verdinaso, maakte Jef Van Bilsen (1913-1996) nog kortstondig deel uit van de groep Dinaso's rond Paul Persijn en diens alternatieve Verdinaso-directorium. Ondertussen ging hij ook op zoek naar andere manieren om aan betekenisvolle politiek te doen onder het bezettingsregime. Vanuit de overtuiging dat Duitsland nog lange tijd heer en meester over Europa zou blijven, raakte Van Bilsen in 1941 verwikkeld in een kluwen van nationalistische en royalistische Nieuwe Orde-initiatieven. In die middens ondernamen ook socialistisch voorman Hendrik De Man en de industrieel Tony Herbert afzonderlijke pogingen om iets zinvols te ondernemen in afwachting van het oorlogseinde.Tijdens Van Bilsens reis naar Berlijn in oktober 1940 was de idee ontstaan om een soort eenheidsbeweging rond Hendrik De Man op te zetten. Concreet moest De Man, in de hoedanigheid van een soort kanselier, een kabinet vormen met Dinaso’s. Dit op basis van een gemeenschappelijk programma waarin de Dinaso-ideologie centraal stond. Van Bilsen stond echter alleen met zijn enthousiasme want andere Dinaso's zagen een mogelijke samenwerking met De Man niet zitten. Bovendien stond ook De Man zelf bijzonder sceptisch tegenover het hele opzet. Verder dan een introductiegesprek tussen Van Bilsen en De Man is het aanvankelijk niet gekomen.Pas begin februari 1941 vond een eerste weerzien plaats tussen Van Bilsen en De Man. Deze laatste toonde zich toen bijzonder geïnteresseerd in de ontbinding van het Verdinaso en op 1 maart volgde een tweede ontmoeting in verband met de De Mans voorbereidingen voor de uitgave van Le Travail, dagblad van de Unie voor Hand- en Geestesarbeiders. De Man was op zoek naar enthousiaste medewerkers voor zijn krant en hengelde daarom naar Van Bilsens hulp. Van Bilsen negeerde dit en stelde voor om een Nederlandstalig dagblad 'met standing' uit te geven, los van de Unie voor Hand- en Geestesarbeiders en qua programma vergelijkbaar met dat van het Rexistische Le Nouveau Journal. Een bezoek van Otto Abetz (Duits ambassadeur in bezet Frankrijk en oud-leerling van De Man) aan Brussel, bracht dit voornemen in een stroomversnelling. Met de steun van Abetz zou het mogelijk zijn om een Vlaams dagblad uit te geven dat 'de Belgische thesis' verdedigde. Van Bilsen ging mee in die redenering en werkte alvast een voorstel uit. Van Bilsen wilde een 'politiek, cultureel, economisch informatie- en leidingsblad' uitgeven met als taak het 'negatieve nationalisme, zoals het 'anti-Fransch, anti-Waalsch en anti-Hollandsch', te bestrijden. Het 'België van morgen' zou volgens de ontwerpnota georiënteerd zijn op de vereniging van de Nederlanden en om dit alles te realiseren moest na de bezetting een 'Orde-revolutie van bovenaf' worden doorgevoerd. Er moesten echter nog heel wat praktische zaken geregeld worden vooraleer tot een daadwerkelijke uitgave kon overgegaan worden. In het bijzonder de financiering van het project en het vinden van een geïnteresseerde drukker bleek al snel onmogelijk. Door een gebrek aan middelen is er van een dagblad dan ook niets in huis gekomen.Toch had Van Bilsen de ontwerpnota niet voor niets opgesteld. Tijdens het voorjaar van 1941 vond De Man inspiratie in een initiatief van Robert Poulet en Raymond De Becker, de respectieve hoofdredacteurs van Le Nouveau Journal en de 'gestolen' Le Soir. Zij brachten alle rechtse Waalse groeperingen samen onder de noemer 'Parti Unique des Provinces Romanes de Belgique'. Eind mei 1941 voerde De Man van zijn kant een aantal gesprekken met als doel een soortgelijke organisatie aan Vlaamse kant uit te bouwen. Daartoe werd ook Van Bilsen opnieuw ingeschakeld. Eind mei 1941 werd hem verzocht om de voornoemde ontwerpnota aan De Man over te brengen. Waarschijnlijk hoopte deze de ontwerpnota nu te kunnen gebruiken als politiek-ideologische fundering voor een eventueel blad ter ondersteuning van de nog op te richten nieuwe formatie.Tijdens een eerste samenkomst op 6 juni 1941 deed De Man zijn plannen uit de doeken aan een achttal genodigden, onder wie ook Van Bilsen. De Man wilde samen met de Parti Unique een alternatieve eenheidsbeweging vormen voor de taalgrensoverschrijdende collaboratiecoalitie tussen het VNV en Rex. Daarvoor moest eerst en vooral een Vlaams pendant van de Parti Unique opgestart worden met een aantal 'Vlaamse personaliteiten'. De politiek-ideologische agenda van de op te richten beweging werd voorgesteld in een 'Schets van een Programma voor een Vlaamsche Beweging in het kader van een Belgisch Federale Staat'. De beweging zou zich niet profileren als een nieuwe partij. Het zou louter gaan om een groepering van 'thans geïsoleerde personen, en kernvorming, als mogelijk element van een ruimere constellatie later'. Ten tweede zou de groepering nationaal-socialistisch zijn, voor een socialistische orde en een autoritaire staat. Van Bilsen struikelde echter over De Mans federalistische opvattingen voor de toekomst van het Belgisch staatsverband. Het was duidelijk dat er tussen De Man en Van Bilsen een communautair meningsverschil bestond dat voor die eerste onbelangrijk scheen, maar voor Van Bilsen van onoverkomelijk belang was. Uiteindelijk bleken Van Bilsens reserves ten aanzien van een zoveelste samenwerking met De Man overbodig. De oprichting van een Nationale Bond-Vlaanderen (NBV), zoals het project ondertussen heette, werd namelijk verboden door de Duitse militaire overheid.Voor Van Bilsen was het na deze laatste poging met De Man duidelijk dat een zinvolle aanwezigheidspolitiek onmogelijk was onder de bezetting. Hij sloot zich vervolgens aan bij de clandestiene beweging van Tony Herbert, maar eigenlijk maakte Van Bilsen de mentale overstap al vroeger. Herberts beweging vond zijn wortels in een netwerk van kleine 'morele weerstandsgroepen'. Herbert was een van de weinige figuren die nooit heeft willen twijfelen aan een geallieerde eindoverwinning en vond dat men, gezien 'een Duitse overwinning voor ons land en volk een katastrofe zou zijn, slechts in één hypothese moest werken'. Hij zag het daarom als zijn plicht om tijdens de bezetting een eensgezinde groep mensen klaar te stomen om, onmiddellijk na de bevrijding, de eenheid van het land te verzekeren om zo de economische, sociale en politieke problemen van de naoorlogse periode het hoofd te bieden. De grootste uitdaging hierbij zou volgens Herbert de integratie van Walen en Vlamingen in een nieuw België zijn.Concreet begon Herbert tijdens het najaar van 1940 voordrachten te geven 'over de nationale betekenis van de Vlaamse Beweging'. Toenadering tussen Waalse en Vlaamse elites en de vervlaamsing van de Franstalige Vlamingen stonden hierbij telkens centraal. Met dit 'werk van nationale vernieuwing' oogstte hij al snel succes, ook omdat het patriottisme hoogtij vierde in de middens die hij aandeed. Begin 1941 kon Herbert al een beroep doen op een bescheiden netwerk van geëngageerde studiegroepen, al was het toen nog te vroeg om van een georganiseerde beweging te spreken. Vanaf maart 1941 vertakte dit netwerk zich ook tot in Wallonië en op 19 juni dat jaar, exact een week voordat de oprichting van de NBV verboden werd, had Van Bilsen een beslissend gesprek met Herbert. Qua politiek-ideologische instelling sloot de ultraroyalistische en antiparlementaire actie van de Herbert-beweging goed aan bij Van Bilsens discours. Bovendien was attentisme niets voor iemand met een innerlijke gedrevenheid als die van Van Bilsen. De concrete aanpak van de clandestiene Herbert-groepen moet, na de resem Duitse weigeringen tot erkenning, een heuse verademing geweest zijn.Het staat vast dat Van Bilsen zich vanaf september 1941 volledig aan de Herbert-beweging wijdde. Van Bilsens 'schamele' advocatenpraktijk bleek de ideale dekmantel om 'herbertianen' te ontvangen, vergaderingen te houden en de werking van de beweging te stuwen. Bovendien liet zijn registratie bij de balie hem toe om afspraken te regelen in het Justitiepaleis en de vredegerechten. Herbert zorgde aldus voor een nieuw kantoor op een centrale locatie in Brussel waar Van Bilsen daarna, van september 1941 tot februari 1944, het hart van de Herbert-beweging leidde. Mede omdat zich onder de Herbertianen een groot aantal verzetslieden bevonden, verzeilde ook Van Bilsen geleidelijk in de wereld van het actieve verzet.________Jef Van Bilsen between Hendrik De Man and Tony Herbert. The political search by a former DinasoAfter the failure of the Verdinaso party, Jef Van Bilsen (1913-1996) briefly joined the Dinaso Group led by Paul Persijn with his alternative Verdinaso-directory. Meanwhile he also started searching for different ways of being involved in significant politics during the regime of the Occupation. Based on the conviction that Germany would continue as lord and master of Europe for a long time to come, Van Bilsen was caught up in a tangle of nationalistic and royalist New Order initiatives. The socialist leader Hendrik De Man and the industrialist Tony Herbert also started separate initiatives in that environment to undertake something meaningful while awaiting the end of the war. During his trip to Berlin in October 1940, Van Bilsen conceived the idea of starting a kind of unity movement centred around Hendrik De Man. This meant in fact that De Man, as a kind of chancellor was to constitute a cabinet together with the Dinaso members, based on a common programme focused on the Dinaso-ideology. However, Van Bilsen was isolated in his enthusiasm, for the other Dinaso members did not consider it feasible to cooperate with De Man. Moreover, De Man himself was very sceptical towards the whole concept. At first, Van Bilsen and De Man did not get beyond an introductory conversation. Not until the beginning of February 1941 Van Bilsen and De Man met again. At that time, De Man was very interested in the dissolution of the Verdinaso party and on 1 March, a second meeting took place in view of De Man’s preparations for the publication of Le Travail, a daily paper of the Union of Manual and Intellectual Workers. De Man was searching for enthusiastic collaborators for his paper and he therefore angled for the assistance of Van Bilsen. Van Bilsen ignored this attempt and proposed instead to publish a daily paper ‘of standing’ in the Dutch language that would be separate from the Union of Manual and Intellectual Workers and whose programme would be comparable with that of the Rexist Le Nouveau Journal. A visit by Otto Abetz (the German Ambassador in occupied France and a former student of De Man) to Brussels gave impetus to this intention. With the support of Abetz it would be possible to publish a Flemish daily paper that would defend the ‘Belgian proposition’. Van Bilsen agreed with this line of thinking, and immediately drafted a proposal. Van Bilsen wished to publish a ‘political, cultural, economic informative and leading newspaper that would have the mission to combat ‘the negative nationalism ‘like ‘the anti-French, anti-Walloon and anti-Dutch’ types of nationalism. According to the draft note, the ‘Belgium of tomorrow’ would be geared towards the reunion of the Netherlands, and in order to bring all of this about it would be necessary to carry out a ‘top-down Order-revolution’ after the occupation. However, a large number of practical matters needed to be resolved before a factual publication could be produced. It soon proved that in particular the financing of the project and finding an interested printer was impossible. Because of a lack of finances, the daily paper never saw the light of day. However, Van Bilsen had not composed the draft note in vain. During the spring of 1941, De Man was inspired by an initiative by Robert Poulet and Raymond De Becker, the respective chief editors of Le Nouveau Journal and the 'stolen' Le Soir. They united all right-wing Walloon factions under the common denominator of the 'Parti Unique des Provinces Romanes de Belgique'. At the end of May 1941, De Man had a number of conversations in his turn in order to set up a similar organisation for the Flemish side. Van Bilsen became involved again for this purpose. At the end of May 1941, he was asked to hand over the previously mentioned draft note to De Man. The latter probably hoped to make use of the draft note as a politico-ideological foundation for a future publication for the as yet to be founded formation. During a first meeting on 6 June 1941, De Man revealed his plans to eight invited guests including Van Bilsen. De Man wanted to start an alternative unity movement together with the Parti Unique to achieve a collaboration coalition across the language boundaries between the VNV and Rex. A preliminary to this end was to start up a Flemish counterpart to the Parti Unique that would include a number of ‘Flemish personalities’. The politico-ideological agenda of this future movement was presented in an ‘Outline of a programme for a Flemish movement in the framework of a Belgian Federal State’. The movement was not to be profiled as a new party. It would only concern a grouping of ‘persons that were isolated at present, and could form a core, which might be a possible element of a larger constellation later on’. Secondly, the grouping would be national-socialist, propagating a socialist order and an authoritarian state. However, Van Bilsen considered the federalist concepts of De Man an obstacle for the future of the Belgian Union of state. It was clear that De Man and Van Bilsen had different opinions about the communities. The former considered this of little importance, but for Van Bilsen it was an insurmountable problem. In the end, Van Bilsen’s reservations about yet another attempt of cooperation with De Man proved to be superfluous, as the German military authorities forbade the foundation of a National Union-Flanders (NBV) as the project was called by then. After this last attempt with De Man, Van Bilsen concluded that a meaningful politics of presence was impossible during the occupation. Consequently, he joined the clandestine movement of Tony Herbert, though he really had already switched his allegiance earlier on. Herbert’s movement was based on a network of small ‘moral resistance groups’. Herbert was one of the few people who never wanted to doubt the eventual victory of the Allies and he considered that in view of the fact that ‘a German victory would constitute a catastrophe for our country and our people, you could really only act based on one hypothesis’. Therefore, he considered it his duty to prepare a group of like-minded people during the occupation in order to be able to ensure the unity of the country and thereby confront the economic, social and political problems of the post-war period immediately after the liberation. Herbert considered that the main challenge would then be the integration of the Walloons and the Flemings into a new Belgium. During the autumn of 1940, Herbert started in fact to give lectures about the ‘national significance of the Flemish Movement’. He always focalised on the rapprochement between Walloon and Flemish elites and the process of converting French speaking Flemings into Flemish speakers. He quickly became successful with this ‘work of national renewal’, in part because patriotism reigned supreme among the circles he visited. At the beginning of 194l, Herbert could already call on a modest network of committed study groups, even if it was too early to call it an organised movement. From March 1941, this network also started spreading into Wallonia and on 19 June of that year, exactly one week before the foundation of the NBV was forbidden, Van Bilsen had a decisive discussion with Herbert. The politico-ideological views of the ultra-royalist and anti-parliamentarian action of the Herbert Movement fitted in well with the discourse of Van Bilsen. The concrete approach of the clandestine Herbert-groups must have provided great relief, after the series of German refusals for recognition. It has been established that Van Bilsen dedicated himself completely to the Herbert Movement from September 1941. Van Bilsen’s 'humble’ lawyer’s office proved to be the ideal cover for receiving the members of the Herbert Movement, to organise meetings and to promote the operation of the Movement. Moreover, his registration at the bar allowed him to organise meetings in the Justice Palace and the justice of the peace courts. Thus, Herbert provided a new office in a central location in Brussels, from where Van Belsen led the core of the Herbert Movement from September 1941 until February 1944. In part, because the Herbert Movement counted a large number of members of the resistance, Van Bilsen gradually also ended up in the world of active resistance.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
11

de Gier, Erik. "Bedrijfssociologie is dringend aan herwaardering toe." Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 28, no. 1 (March 1, 2012). http://dx.doi.org/10.5117/2012.028.001.031.

Full text
Abstract:
Eens een bloeiende subdiscipline binnen de sociologie is het vak bedrijfssociologie in de afgelopen decennia in de academische wereld geleidelijk aan op de achtergrond geraakt. Als zelfstandig vak wordt het in ons land nauwelijks of niet meer gedoceerd. Ook in de sfeer van onderzoek heeft dit grote gevolgen. Onderzoek met een puur bedrijfssociologische of arbeidssociologische vraagstelling is schaars. Binnen organisaties en ondernemingen is bedrijfssociologie verdrongen door de meer neutrale vakken bedrijfskunde en human resources management. Dat is jammer omdat daardoor sociaal beleid op organisatieniveau een vrijwel apolitieke aangelegenheid is geworden. Sprak men een aantal decennia geleden nog van sociale politiek op bedrijfsniveau, vandaag de dag zijn de termen personeelsbeleid en HRM-beleid dominant. Belangrijke naoorlogse debatten waarin de bedrijfssociologie tot ongeveer 1990 een substantiële rol speelde, betroffen medezeggenschap van werknemers, humanisering en kwaliteit van de arbeid en als laatste het debat over de arbeidsprocesbenadering. Het waren debatten met een duidelijke kritische normatieve strekking. Daardoor kon bedrijfssociologie of arbeidssociologie vanuit of het standpunt van de werkgever of het standpunt van de werknemers een bijdrage leveren aan het doorprikken van soms hardnekkige mythes over arbeidsverhoudingen op organisatieniveau. Onder andere via de toenmalige Commissie Opvoering Productiviteit (COP; later COB) van de Sociaal Economische Raad (SER) zijn decennialang veel onderzoeksgelden verdeeld, waaruit het bedrijfssociologische onderzoek kon putten.Kijken we naar de praktijk van vandaag de dag, dan kan worden vastgesteld dat sociaal beleid op organisatieniveau overwegend is gereduceerd tot bedrijfsintern arbeidsmarktbeleid. Zo is één van de dominerende thema’s op dit vlak het vormgeven van de balans werk-privé. Andere belangrijke thema’s zijn Het Nieuwe Werken en het introduceren van psychologische contracten. Op zichzelf is daar weinig mis mee, zij het dat de discussie over deze thema’s plaatsvindt in een quasineutrale context. Alle werknemers worden geacht er in gelijke mate van te profiteren. De werkelijkheid is natuurlijk genuanceerder. Diegenen die niet tot de kern van het personeelsbestand in organisaties behoren profiteren er minder van. Vanuit de optiek van kansen is een zekere mate van tweedeling waarneembaar tussen lager opgeleide en hoger opgeleide werknemers. Maar vanuit de optiek van de bedrijfskunde en het human resources management is er echter geen sprake van een sociaal vraagstuk op werkplaats- of organisatieniveau. Als gevolg daarvan is er tevens te weinig oog voor de samenhang tussen de op de externe arbeidsmarkt plaatsvindende tweedeling en de tweedeling binnen ondernemingen en organisaties. De tweedeling op de externe arbeidsmarkt tussen laagopgeleiden en hoogopgeleiden is een gevolg van onvoldoende effectief activerend arbeidsmarktbeleid en de afbraak van de verzorgingsstaat. Deze problematiek zal in de komende jaren als gevolg van verdere vergaande bezuinigingen op sociale zekerheid en re-integratiemiddelen alleen maar scherpere vormen aannemen.Ik zou daarom een pleidooi willen houden voor een herwaardering van de bedrijfssociologie als academisch vak en in het verlengde daarvan voor een zelfstandige meerjarige bedrijfssociologische researchagenda.Het gaat mij daarbij allereerst om een bedrijfssociologie waarin anders dan in het geval van bedrijfskunde en human resources management de normatieve component weer een duidelijke en erkende plaats heeft. Dit maakt het mogelijk vraagstukken van tweedeling op organisatie- en ondernemingsniveau te onderkennen en tegelijkertijd bij te dragen aan de oplossing ervan.In het verlengde hiervan dient, evenals in het verleden, de bedrijfssociologie interventiegericht te zijn. Veel kan hierbij worden ontleend aan voorbeelden uit het verleden, zoals de experimenten destijds met werkoverleg bij Philips en experimenten met medezeggenschap van werknemers en met humanisering van de arbeid in een groot aantal andere bedrijven in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw.Eén van de problemen met bedrijfskunde en human resources management is de tijdloze invalshoek. Er is ten onrechte nauwelijks of geen oog voor ervaringen uit het verleden. Ook ervaringen uit het verleden kunnen ondanks de gewijzigde omstandigheden bijdragen aan het oplossen van de vraagstukken van vandaag of morgen. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. In de hoogtijdagen van de massaproductie was er binnen bedrijven veel aandacht voor het vraagstuk van loyaliteit en betrokkenheid van werknemers bij de onderneming. Dat vertaalde zich in allerlei maatregelen en programma’s die binding van werknemers bevorderden op het vlak van sociale zekerheid, gezondheid, maatschappelijk werk, huisvesting, recreatie en financiële participatie. Denk in dit geval bijvoorbeeld aan de creatie van tuindorpen zoals Heveadorp, Philipsdorp en Heijplaat in de Rotterdamse haven, de oprichting van bedrijfssportverenigingen, invoering van pensioenregelingen, invoering van winstdelingsregelingen, en dergelijke. Dit soort voorzieningen kwam doorgaans ten goede aan alle werknemers en niet zozeer aan een kleine selectieve groep. In de huidige context van flexibilisering krijgt het vraagstuk van binding en loyaliteit van werknemers een nieuwe actualiteit. Verondersteld mag worden dat toenemende flexibiliteit leidt tot vluchtigheid en minder binding in de sfeer van arbeidsverhoudingen. Dit is zowel een probleem voor de werkgever als de werknemers. Een teveel aan flexibiliteit heeft een negatieve invloed op de productiviteit. In de Verenigde Staten spreekt men in dit verband zelfs van een disengagement crisis die de Amerikaanse economie jaarlijks 300 miljard dollar aan productiviteitsverlies kost. Voor sommige groepen werknemers leidt een overmaat aan flexibilisering tot grote onzekerheid over het inkomen en de baan. Binding en loyaliteit verdienen het dus om weer prominent op de sociaal-politieke agenda van organisaties en ondernemingen te worden gezet. Erkende bedrijfssociologische inzichten uit het verleden kunnen daarbij een rol van betekenis spelen.Een ander voorbeeld in dit verband is de relatie tussen flexibiliteit, productiviteit en organisatie van de arbeid. Met name in dienstverlenende sectoren zoals de zorg, maar bijvoorbeeld ook de rechterlijke macht, worden strakke productiviteitsdoelen geformuleerd. Deze gaan ten koste van het professionele vakmanschap en van de intrinsieke motivatie van de betreffende werknemers. Zij worden meer en meer moderne productiewerknemers.Samenvattend lijkt mij om meerdere redenen een herwaardering van de bedrijfssociologie als academisch vak, maar ook als onderzoeksdiscipline, noodzakelijk en nuttig. De kwaliteit van bedrijfsinterne arbeidsverhoudingen kan er aanzienlijk door toenemen. In een tijd van een zich steeds verder terugtrekkende overheid van sociaal beleid is dat geen overbodige luxe.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
12

"Vooraankondiging Lustrumcongres Nederlandse Vereniging voor Arbeidsverhoudingen." Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 24, no. 2 (June 1, 2008). http://dx.doi.org/10.5117/2008.024.002.010.

Full text
Abstract:
Tien jaar geleden waren 'employability' en 'flexicurity' nog onbekend. Nu breken ze door op de werkvloer en in de politiek. Steeds meer bedrijven experimenteren met strategieën van slim flexibiliseren, betere benutting van talent en een nieuwe balans tussen werk en privé. De Europese Commissie ziet 'flexicurity' als hoeksteen voor een uniek Europees sociaaleconomisch model. Is 'flexicurity for all' realistisch in het Europa met zijn sterk uiteenlopende arbeidsverhoudingen? Wat zijn de ervaringen van bedrijven in binnen- en buitenland? Welke lessen zijn daar uit te trekken? Deze vragen staan centraal op het 40-jarig lustrumcongres van de Nederlandse Vereniging voor Arbeidsverhoudingen op 26 september 2008. Het lustrumcongres staat in het teken van de ervaringen in de praktijk en is bedoeld voor alle professionals, managers en bestuurders op het gebied van HRM, arbeidsverhoudingen, sociale zekerheid en arbeidsmarktbeleid.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
13

"Omstreden solidariteit." Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 27, no. 1 (March 1, 2011). http://dx.doi.org/10.5117/2011.027.001.126.

Full text
Abstract:
Een bekende paradox in het onderzoek naar de maatschappelijke steun voor de verzorgingsstaat is de discrepantie tussen publieke opinie en beleid. Terwijl in veel landen de steun onder de bevolking voor de sociale voorzieningen onverminderd hoog is, voeren regeringen hervormingen door die de verzorgingsstaat minder genereus maken. In hun boek Omstreden solidariteit proberen de Rotterdamse sociologen Peter Achterberg, Romke van der Veen en Judith Raven deze paradox te verklaren. Hierbij maken zij deels gebruik van door anderen (met name het Sociaal en Cultureel Planbureau) verzameld datamateriaal en deels van een eigen survey naar opvattingen over de publieke voorzieningen dat zowel in 1995 als in 2006 is gehouden.In het eerste hoofdstuk zetten de auteurs terecht vraagtekens bij de gebruikelijke interpretatie van survey-resultaten over de steun voor de verzorgingsstaat. Als de steun onder de bevolking voor de verzorgingsstaat in twee verschillende jaren gelijk is, maar in de tussenliggende periode is die verzorgingsstaat soberder geworden, dan duidt dit niet per se op een spanning tussen publieke opinie en beleid. Immers, de steun in het laatste jaar heeft betrekking op een andere, soberder verzorgingsstaat dan in het eerste jaar. Constante steun voor de verzorgingsstaat kan dan dus evengoed worden geïnterpreteerd als steun voor de hervormingen die in de tussenliggende jaren hebben plaatsgevonden. De poging die de auteurs doen om deze interpretatie ook statistisch te onderbouwen door op basis van slechts tien waarnemingen de trend in de steun voor de verzorgingsstaat te corrigeren voor veranderingen in de collectieve bestedingen en de generositeit van de voorzieningen, vind ik overigens minder geslaagd.In de rest van het boek graven de auteurs dieper naar de factoren die de steun voor de verzorgingsstaat bepalen. Hun centrale boodschap is dat het niet zo zinvol is om over ‘de’ steun voor ‘de’ verzorgingsstaat in algemene zin te spreken. Het gaat om verschillende soorten steun voor verschillende voorzieningen voor verschillende groepen en er is geen reden bij voorbaat uit te gaan van één onderliggend concept.Zo kunnen de hervormingen van de verzorgingsstaat in de afgelopen decennia niet simpelweg als versobering (retrenchment) worden gekarakteriseerd. In wezen gaat het om herzieningen ten aanzien van twee verschillende aspecten van de verzorgingsstaat, die de auteurs met respectievelijk verdelende rechtvaardigheid en wederkerigheid aanduiden. Het eerste aspect betreft de vraag: wie heeft recht op wat? Daarbij gaat het zowel om de generositeit van voorzieningen (zoals de hoogte van de uitkeringen) als om de selectiviteit (op welke groepen richten de voorzieningen zich?). Het tweede aspect betreft de eisen die aan de ontvangers van een voorziening worden gesteld, zoals de plicht om actief naar werk te zoeken of voor een uitkering een tegenprestatie te leveren. In het algemeen zijn Nederlanders geen voorstander van grote veranderingen in het eerste aspect (verdelende rechtvaardigheid), maar wel van een grotere nadruk op wederkerigheid. En dat komt aardig overeen met de richting waarin de sociale zekerheid in het recente verleden is hervormd, zo stellen Achterberg c.s. Op dit punt lijken de auteurs echter wat te gemakkelijk voorbij te gaan aan het feit dat de sociale uitkeringen in Nederland ook aanzienlijk soberder en selectiever zijn geworden: het gemiddelde uitkeringsniveau is gedaald en de toegang tot voorzieningen (denk aan de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de bijstand) is beperkt. Dit lijkt toch niet in overeenstemming met de dominante opvatting onder de bevolking.In andere hoofdstukken van dit interessante boek wordt onder meer ingegaan op de vraag welke persoonsfactoren van invloed zijn op iemands opvattingen over de verzorgingsstaat en op de vraag aan welke groepen men steun wil verlenen. De steun voor verdelende rechtvaardigheid hangt nauw samen met de sociaaleconomische positie van de respondent, maar steun voor wederkerigheid wordt vooral bepaald door het culturele kapitaal waarover men beschikt. Aan wie men via de verzorgingsstaat steun wil verlenen, is primair afhankelijk van de mate van deservingness van de ontvanger: zieken en zwakken scoren hierop hoog, maar etnische minderheden, illegale buitenlanders en asielzoekers laag.Omstreden solidariteit levert een belangrijke vernieuwende bijdrage aan het onderzoek naar het publieke draagvlak voor de verzorgingsstaat. Het beantwoordt zeker niet alle openstaande vragen op dit terrein. Zo gaat het voorbij aan de vraag of de hervormingen van de verzorgingsstaat op hun beurt ook weer van invloed zijn op de publieke opinie. Maar het biedt een uitstekende basis voor een meer genuanceerde benadering van de vermeende kloof tussen burgers en politiek.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
14

de Bruin, Jorick. "De waarde van werk." Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 28, no. 3 (September 1, 2012). http://dx.doi.org/10.5117/2012.028.003.329.

Full text
Abstract:
Met deze column hoop ik u niet alleen een mooi vergezicht voor te schotelen voor de Nederlandse arbeidsmarkt als geheel, maar ook inzicht te geven in de binnen handbereik liggende mooie start van de realisatie van dit vergezicht in een omvangrijke sector met de nodige invloed: de rijksoverheid. In het recente verleden heb ik in een blog de werkgever in deze sector wel eens beschuldigd van bipolariteit, waar een deel van de werkgeversdelegatie niet onverdeeld gelukkig mee was. Dit gevoel kwam, geloof ik, vooral voort uit het feit dat zij zich persoonlijk aangesproken voelden, terwijl ik nadrukkelijk doelde op die ongrijpbare entiteit die soms door een topambtenaar, soms door een minister en soms zelfs door een technisch systeem wordt belichaamd. De diagnose van bipolariteit kwam vooral voort uit de (rijks)overheidsspecifieke situatie van een werkgever met één been in de organisatie en één been in de politiek. Na mijn recente ervaringen rond de pogingen om een nieuwe sociaal beleid voor de rijksoverheid af te spreken, vrees ik dat ik mijn diagnose nog niet kan aanpassen.Dit gezegd hebbende volgt hieronder een pleidooi voor de meerwaarde van van-werk-naar-werk-begeleiding, voor werknemer en werkgever, en waarom dit een arbeidsmarkt-breed gehanteerd model zou moeten worden. Helaas vooralsnog met de toevoeging: zo snel mogelijk te beginnen in de Rijkssector.Werk is, zoals de doelgroep van dit tijdschrift waarschijnlijk zal onderschrijven, meer dan een inkomen alleen. Het is een belangrijke bron van eigenwaarde en, natuurlijk ook economische, zelfstandigheid voor het individu. Daarbij levert een vaste baan ook een stabiele sociale context voor het individu, om al dan niet bewust als basis of terugvaloptie te dienen voor zijn of haar plaats in de samenleving. Zeker in de steeds verder individualiserende en haast volledig ontzuilde Nederlandse samenleving is de werkomgeving op dit gebied een van de laatste vaste waarden.De invloed hierop van het in opmars zijnde plaats en tijd onafhankelijke werken is in dit licht overigens een onderzoek op zich waard.In de rijksoverheid is de afgelopen maanden uitgebreid gesproken en uiteindelijk onderhandeld over een nieuw sociaal beleid om de voortdurende krimp en verhuizingen bij deze werkgever in voor de werknemer zo goed mogelijke banen te leiden. Dit heeft geleid tot een nieuw beleid dat het hele oude hoofdstuk over reorganisaties in de rechtspositieregeling voor rijksambtenaren (het ARAR) moet vervangen. In de afspraken wordt een sluitende aanpak voor begeleiding van werk naar werk gegarandeerd. Om dit te bereiken is het plaatsingsbereik voor rijksambtenaren vergroot van de huidige eigen rijksoverheid naar alle werkgevers die bij het ABP zijn aangesloten. Dit weliswaar ruimere maar toch nog niet volledige zoekgebied is zo gekozen om de balans tussen ‘flexibel’ en ‘veilig’ voor de medewerker te bewaren, door zekerheid op het gebied van pensioenrechten te behouden.Voor een bredere uitrol van het beleid van van-werk-naar-werk-begeleiding in een veilige maar activerende omgeving (de kern van mijn pleidooi) zal in de Nederlandse arbeidsmarktsetting een discussie moeten worden gevoerd over betere mogelijkheden voor het meenemen van pensioenaanspraken, of de mogelijkheid om bij een pensioenfonds te blijven waar je het grootste deel van je aanspraken hebt opgebouwd, ook als je niet meer werkt bij een werkgever die onder dat fonds valt.Naast de eigen motivatie om aan het werk te blijven is het activerende element voor de medewerker gelegen in de afspraak dat onwil om mee te werken aan van-werk-naar-werk-begeleiding leidt tot ontslag. Hiertegenover staat dat de balans met veiligheid is behouden door reorganisatieontslag als ontslaggrond, in het gesloten ontslagsysteem van het ARAR, te laten vervallen. Dit is tevens de basis voor de garantie op een sluitende aanpak. Tot slot wordt in de aanpak van de feitelijke van-werk-naar-werk-begeleiding bewust zo veel mogelijk de regie bij de betrokken medewerker gelegd, onder procesbegeleiding van een onafhankelijke professional. En er is uiteindelijk voor gekozen om van het ‘last in first out’-systeem van aanwijzen van boventalligen over te stappen op het afspiegelingssysteem van het UWV. Dit laatste is, gezien de leeftijdsopbouw van de rijksoverheid, vooral een psychologische verandering.In mijn ogen, en gaandeweg de gesprekken ook in de ogen van bijna alle andere betrokkenen, leidt een dergelijke aanpak tot een win-winsituatie voor werkgever en werknemer. De werknemer krijgt bij het, dreigende, verlies van zijn werk de kans om in een veilige omgeving na te denken over en te werken aan een vervolg van zijn carrière. Wat waarschijnlijk voor meer structurele en voor de medewerker in inhoudelijk opzicht bevredigender oplossingen zal zorgen. En, niet minder belangrijk, de binnen mobiliteitsorganisaties actief in de Rijkssector als rouwverwerking bestempelde periode van inactiviteit bij medewerkers die worden geconfronteerd met het verlies van hun baan, zal waarschijnlijk aanzienlijk worden verkort.Voor de werkgever zit de winst op korte termijn in het zo kort mogelijk houden van de periode van inactiviteit van een medewerker, waarbij de rijksoverheid als eigen risicodrager zelf voor de kosten moet opdraaien. Een mooie businesscase, volgens het jargon van de werkgever. Op de langere termijn zal het er volgens mij ook toe leiden dat waardevolle arbeidskrachten behouden blijven voor de (Rijks)overheid in een krimpende arbeidsmarkt.Het hierboven beschreven model (waarbij ik ook graag verwijs naar het door CNV Vakmensen geopperde Maaslandmodel) zou toch ook toe te passen moeten zijn op de hele Nederlandse arbeidsmarkt. De trend is nu al om de kosten van inactiviteit van een ontslagen werknemer te verleggen van de overheid naar de voormalig werkgever, maar helaas worden de kosten daarbij ook bij de werknemer gelegd: werkgever en werknemer worden binnen het hele huidige systeem helaas niet gestimuleerd om te investeren in een solide werk-naar-werk-omgeving.Dat moet veranderen, zodat de echte waarde van werk voorop komt te staan en niet alleen berekend wordt vanuit een kil financieel-economisch perspectief.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
15

de Nijs, Willem. "Jules van Dijck 1937-2013." Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 29, no. 4 (December 1, 2013). http://dx.doi.org/10.5117/2013.029.004.456.

Full text
Abstract:
Op 3 oktober 2013 is prof. dr. Jules van Dijck onverwachts overleden. Met hem is een van de pioniers op het gebied van de arbeids- en organisatiesociologie in Nederland heengegaan. Tussen zijn benoeming als hoogleraar in 1973 aan de toenmalige Katholieke Hogeschool Tilburg (nu Universiteit van Tilburg) en zijn afscheid in 2001 heeft hij over een periode van meer dan 25 jaar een grote stempel gedrukt op het intellectuele en wetenschappelijke klimaat binnen de faculteit der sociaal-culturele wetenschappen aldaar, maar ook ver daarbuiten. In zijn werk heeft hij zich sterk laten beïnvloeden door de Franse intellectuele traditie. Dat hij zijn studie sociologie van arbeid en bedrijf te Nijmegen heeft gecompleteerd met een studie aan de Parijse Sorbonne, is een wapenfeit dat door hemzelf vaak met enige gepaste trots terloops in een gesprek werd vermeld. Dat hij aan de Sorbonne verbleef juist in de hoogtijdagen van de Franse arbeids- en organisatiesociologie, kan achteraf toeval zijn geweest: het neemt niet weg dat zijn wetenschapsoriëntatie sterk is gekleurd door de wijze waarop Franse sociologen als Friedmann, Crozier, Touraine en vele anderen hun vak beoefenden. Met hen deelde hij de houding om vraagstukken in brede en liefst grote perspectieven te plaatsen, analyses liever in debat te presenteren dan in zorgvuldig strak gecomponeerde teksten en om arbeids- en organisatieproblemen als een onderdeel te beschouwen van grote maatschappelijke transformatieprocessen. Net als zijn Franse voorbeelden was hij verliefd op het woord en het spreken. Wie hem als docent of spreker op congressen en andere bijeenkomsten heeft meegemaakt, weet hoe hij tijdens het spreken zichzelf warm draaide en om een Lubberiaanse uitdrukking te gebruiken al ‘pratende weg’ nieuwe redeneringen en ideeën ontwikkelde. Ook in de ontwikkeling van zijn wetenschappelijke werk komt die Franse houding sterk naar voren. Zijn eerste publicaties zijn met onderwerpen als vervreemding, arbeidskwalificaties en arbeidsoriëntaties welhaast klassiek arbeidssociologisch. Maar gaandeweg wordt het perspectief steeds ruimer opgerekt naar het niveau van organisatie en maatschappij om ten slotte het eindpunt te vinden op supranationaal en internationaal vergelijkend niveau. Neen, Van Dijck was niet de man die zich liet opsluiten in ‘enge’ aan het specialisme gebonden perspectieven. Ditzelfde geldt min of meer voor de inhoudelijke thema’s waarop hij zijn wetenschappelijke belangstelling richtte. Wie naar zijn omvangrijke publicatielijst kijkt, raakt onder de indruk van de enorme verscheidenheid aan onderwerpen en onderzoeksthema’s. Ook dit maakt het moeilijk Jules van Dijck inhoudelijk te typeren. Wat was hij nu, arbeidssocioloog, bedrijfs- c.q. organisatiesocioloog of beoefende hij toch meer de algemene sociologie of is het toch niet de economische sociologie? Het enige constante in zijn werk is wel dat hij de thema’s vanuit een sociaalwetenschappelijk perspectief bestudeerde, de theoretische kaders daarbij vaak bewust zocht op het snijvlak van de verschillende sociologische en soms ook economische deeldisciplines, en dat zijn thema’s heel sterk door de maatschappelijke en politieke actualiteit werden gevoed. Binnen de verscheidenheid aan onderwerpen laat zich overigens wel een aantal hoofdlijnen onderkennen, waarbij ook steeds enige sleutelpublicaties kunnen worden genoemd die in Nederland de toon hebben gezet.
APA, Harvard, Vancouver, ISO, and other styles
We offer discounts on all premium plans for authors whose works are included in thematic literature selections. Contact us to get a unique promo code!

To the bibliography